Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2578, 18/00559

Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2578, 18/00559

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 juli 2019
Datum publicatie
24 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2578
Formele relaties
Zaaknummer
18/00559

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Inbrengwaarde appartementsrecht. Duurzame zelfbewoning. Vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Kenmerk 18/00559

2 juli 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: drs. E van Leeuwen RB),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/2699 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat, de Minister voor Rechtsbescherming te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister, (inzake een verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2010 met dagtekening 31 juli 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.720.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 22 maart 2016, die aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 20 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 september 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van belanghebbende is op 14 mei 2019 een nader stuk ontvangen. Van de inspecteur is op 17 mei 2019 een nader stuk ontvangen. Deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde. Namens de inspecteur is verschenen mr. J. van Ramshorst, tot bijstand vergezeld van M. Baarslag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is 100%-aandeelhouder van [X1 B.V.] . Deze BV is 100%-aandeelhouder van [X2 B.V.] . Zij vormen met zijn drieën een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.

Met terugwerkende kracht tot 1 april 2005 is een vennootschap onder firma opgericht tussen eiser en [X2 B.V.] ., genaamd [X VOF] (hierna: VOF). De VOF is op 30 december 2005 ingeschreven in de Kamer van Koophandel.

2. Eiser heeft in 2005 met zijn toenmalige partner mevrouw [A] een appartement in [Y] gekocht, gelegen aan de [B-straat 1] , voor een koopsom van € 1.115.000. Beiden hebben de onverdeelde helft van het appartementsrecht geëtiketteerd als ondernemingsvermogen.

Eiser heeft de helft van de aanschaffings- en voortbrengingskosten geactiveerd op de balans van het buitenvennootschappelijk vermogen van de VOF en zijn toenmalige partner heeft hetzelfde gedaan op de balans van haar eenmanszaak.

In de akte van levering is onder meer opgenomen:

“OMSCHRIJVING REGISTER(GOEDEREN)

1. het voortdurend recht van erfpacht van het onderappartementsrecht rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning gelegen op de achtste verdieping met berging in de kelder van het gebouw [C] , gelegen aan [B-straat 1] te [Y] , …”

3. Verweerder heeft met ingang van 18 april 2006 bij de fiscale eenheid [X1 B.V.] c.s. een boekenonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de al dan niet belaste verhuur van het appartement. Uit de bevindingen blijkt onder meer dat het appartement onder andere is aangeschaft met als doel het verkorten van de reistijd tussen woning en werk.

4. De toenmalige partner van eiser heeft het appartement in de loop van 2006 als woning in gebruik genomen. Zij verbleef er ongeveer vier dagen per week. Eiser verbleef in 2006 één à twee dagen per week in het appartement. De relatie tussen eiser en zijn toenmalige partner is op 1 december 2006 beëindigd. De akte van verdeling van 7 mei 2007 vermeldt in dit verband: “partijen hebben inmiddels per een december 2006 de samenleving verbroken en de samenlevingsovereenkomst beëindigd”. Bij voormelde akte heeft eiser het aandeel van [A] in het appartementsrecht van haar overgenomen. Dit aandeel is door eiser in zijn onderneming ingebracht en per 1 januari 2007 op de balans geactiveerd tegen een waarde van € 757.127 (aanschafkosten à € 585.387 plus verbouwingskosten minus afschrijvingen tot en met 2006 à € 171.740). De WOZ-beschikking 2008 (peildatum 1 januari 2007) vermeldt een waarde van het gehele appartement van € 1.094.500. Eiser heeft zich op 5 maart 2007 laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [B-straat 1] te [Y] .

5. Eiser heeft in 2010 zijn onderneming gestaakt en het appartementsrecht overgebracht naar privé tegen de waarde in bewoonde staat, zijnde 65% van € 1.300.000 = € 845.000.

6. Eiser heeft aangifte over 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van -/- € 165.568.”

2.2.

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan en voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2010 een stakingsverlies in aanmerking genomen van € 372.324. Dit bedrag heeft belanghebbende als volgt onderbouwd (zie bijlage 7 bij het verweerschrift van de inspecteur in eerste aanleg):

“Taxatiewaarde appartement € 1.300.000

Te waarderen op 65%: 65% van € 1.300.000 = 845.000,00

Boekwaarde pand per 31-12-2010 1.233.662,00

----------------

Boekverlies pand -388.662,00

Bij: vrijval Fiscale Oudedagsreserve (FOR) 16.338,00

----------------

Totaal stakingsverlies -372.324,00”

2.4.

De inspecteur heeft bij de aanslagoplegging het door belanghebbende geclaimde verlies op het appartementsrecht ad € 388.662 verlaagd naar een verlies ad € 141.667. In zijn voornemen tot afwijken van de aangifte (brief d.d. 29 april 2014 aan de gemachtigde) heeft de inspecteur dit toegelicht:

Winst uit onderneming

In verband met staking van de onderneming is het pand [B-straat 1] te [Y] overgebracht naar privé. Het boekverlies heeft u berekend op € 388.662.

Het pand is in 2005 in gezamenlijk eigendom verkregen met mw. [A] met wie uw cliënt een samenlevingsovereenkomst had. Het aandeel van het pand voor uw cliënt bedroeg 50%. Het pand is bij aanvang als ondernemingsvermogen geactiveerd (economische waarde leeg).

Per 1 december 2006 is de samenleving verbroken. Het pand is na verdeling toebedeeld aan uw cliënt. Op het moment van toedeling is uw cliënt in het pand gaan wonen en heeft zich ingeschreven op eerder genoemd adres. Na toedeling is het resterende gedeelte van het pand als ondernemingsvermogen aangegeven. Op het moment van de keuze tot ondernemingsvermogen is het pand bewoond. De inbrengwaarde van het resterende deel van het pand heeft daardoor een waarde drukkende factor door zelfbewoning. Op de balans is hiermee geen rekening gehouden.

De inbrengwaarde van het pand stel ik daarom op 65% van de tussen uw cliënt en mw. [A] overeengekomen waarde.

Het resterende deel van het pand is ingebracht naar een waarde van € 757.127. Dit had moeten zijn 65% van deze waarde, of te wel € 492.132. De boekwaarde van het pand per 31 december 2010 bedraagt dan € 968.667. Het boekverlies bedraagt € 141.667.

Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 264.995.”

Naast deze correctie op het inkomen uit werk en woning wat betreft de inbrengwaarde van het appartementsrecht heeft de inspecteur de waarde van de inventaris gecorrigeerd naar 10 percent van de aanschafwaarde ervan. Dit laatste heeft geleid tot een afwijking ad € 19.599. Dit maakt het totaalbedrag van deze afwijkingen € 284.594 (namelijk € 264.995 plus € 19.599). Voorts is de persoonsgebonden aftrek gecorrigeerd met € 710 (€ 2.840 -/- € 710 = € 2.130).

2.5.

De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2010 verhoogd van

een bedrag van -/- € 165.568 naar € 78.720 en het laatstgenoemde bedrag als volgt berekend:

Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aangifte € - 165.568

Bij: totaalbedrag van de afwijkingen € 284.594

--------------

€ 119.026

Af: MKB-winstvrijstelling € 33.602

zelfstandigenaftrek € 4.574

--------------

€ 80.850

Af: persoonsgebonden aftrek € 2.130

---------------

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 78.720

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is evenals bij de rechtbank de inbrengwaarde van het appartementsrecht op 1 januari 2007 in geschil. Meer specifiek ligt de vraag voor of de inspecteur die waarde terecht heeft verlaagd naar € 492.132 wegens zelfbewoning op het moment van inbreng.

Ingeval het Hof oordeelt dat die verlaging terecht is, is de hoogte ervan niet in geschil.

3.2.

Voorts is in geschil tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Minister is niet om een reactie gevraagd en is evenmin uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting. Gelet op hetgeen hierna omtrent de vergoeding van immateriële schade wordt overwogen en beslist, en de beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935 (Stcrt. 2014, 20210), is het Hof ervan uitgegaan dat de Minister afziet van het voeren van schriftelijk of mondeling verweer.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing