Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2949, 18/00259

Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2949, 18/00259

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 augustus 2019
Datum publicatie
27 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2949
Zaaknummer
18/00259

Inhoudsindicatie

Proceskosten; artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht; Wet dwangsom; de heffingsambtenaar was ten tijde van het instellen van het beroep niet in gebreke tijdig een besluit te nemen

Uitspraak

kenmerk 18/00259

13 augustus 2019

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van 15 maart 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/2692 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de heffingsambtenaar

en

[X] te [Z], belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 20 februari 2016 de waarde van de onroerende zaak [a-straat] te [Z] vastgesteld op € 239.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2016 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen op 23 maart 2016 bezwaar gemaakt.

1.3.

Belanghebbende heeft op 2 juni 2017 – op de voet van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit bij de rechtbank ingesteld, onder verwijzing naar vorenbedoeld bezwaarschrift en een ingebrekestelling van 1 januari 2017.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2017 de vastgestelde WOZ-waarde verlaagd tot € 212.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.5.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 15 maart 2018 als volgt beslist:

“De rechtbank;

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;

-

verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

-

wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 30 april 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.

1.5.

Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder zitting op het hoger beroep van de heffingsambtenaar te beslissen. Het onderzoek is daarop gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld.

“1. Eiser heeft bij schrijven van 23 maart 2016, door verweerder ook ontvangen op deze datum, bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. Eiser heeft daarbij gesteld dat de waarde van de woning niet hoger kan zijn dan € 138.000 en dat hij gehoord wil worden.

2. Verweerder heeft eiser bij schrijven van 13 december 2016 gevraagd akkoord te gaan met een opschorting van de behandeling van het bezwaarschrift tot uiterlijk vier weken na de uitspraak van deze rechtbank over de vastgestelde WOZ-waarde voor het belastingjaar 2015. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat indien eiser daarmee niet akkoord gaat, eiser uiterlijk 10 februari 2017 de uitspraak op bezwaar zal ontvangen. Eiser heeft hierop geen reactie gegeven.

3. Eiser heeft verweerder bij schrijven van 1 januari 2017 in gebreke gesteld wegens het niet doen van tijdig uitspraak op bezwaar.

4. Verweerder heeft bij schrijven van 12 januari 2017 aan eiser bericht dat geen sprake is van een niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift, omdat de beslissing op bezwaar met zes weken is verdaagd.

5. Verweerder heeft op 21 juni 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en de waarde van de woning verminderd tot € 212.000 en de aanslag dienovereenkomstig verlaagd. Daarbij is een vergoeding voor de kosten van de bezwaarprocedure toegekend van € 246.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht de heffingsambtenaar heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de heffingsambtenaar heeft gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing