Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3640, 18/00464
Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3640, 18/00464
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 september 2019
- Datum publicatie
- 27 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3640
- Zaaknummer
- 18/00464
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; kwalificatie inkomsten uit diverse werkzaamheden van een musicus/muziekdocent
Uitspraak
kenmerk 18/00464
3 september 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: L.C.M. Alberts
tegen de uitspraak van 6 juli 2018 in de zaak met kenmerk HAA 16/4549 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 16 maart 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.719 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.633.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 5 augustus 2016 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.876 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.611. Tegen de uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 6 juli 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.085 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.611 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op 14 augustus 2018 (pro forma) hoger beroep ingesteld en dat bij brief van 12 november 2018 gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brieven van 8 en 15 augustus 2019 nadere stukken ingediend; deze zijn in afschrift aan de inspecteur verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, vergezeld door [naam persoon] en [naam persoon] (beiden tot bijstand aanwezig). Namens de inspecteur zijn verschenen mr. D.P. Laansma en K.H. Kippersluis. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiser is afgestudeerd [instrumentspeler]. Eiser verrichtte in 2013, evenals in de jaren ervoor en erna, diverse werkzaamheden.
2. Sinds 1984 is eiser [instrumentdocent], dirigent en ensembleleider bij [A] (hierna: [A]). Eiser verricht zijn werkzaamheden op basis van een vaste aanstellingsomvang. In 2013 heeft eiser een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 20.750, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
3. Sinds 2002 is eiser als hoofdvakdocent [instrument] en docent methodiek verbonden aan de [hogeschool] (hierna: de [hogeschool]). Eiser heeft een arbeidsovereenkomst gesloten met de [hogeschool]. Bij addendum van 15 maart 2013 zijn eiser en de [hogeschool] overeengekomen de omvang van het dienstverband van 1 maart 2013 tot en met 31 augustus 2013 uit te breiden met 0,1448 FTE. De aanstellingsomvang wordt vastgesteld aan de hand van het aantal ingeschreven studenten. In 2013 heeft eiser een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 35.550, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
4. Eiser is voorts als musicus betrokken bij [B], een Nederlands ensemble. In 2013 heeft eiser hiervoor van Stichting [B] een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 3.556, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
5. Eiser is in 2013, evenals in de daaraan voorafgaande jaren, ingezet als remplaçant bij [C]. In 2013 heeft eiser hiervoor van [stichting] van het [C] een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 2.338, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
6. Sinds 1 januari 2013 is eiser artistiek leider van [D], ondergebracht in [E], zijnde een organisatie waarin een team van specialisten een muziekmethode ontwikkelt om het muziekonderwijs in Nederland een nieuwe impuls te geven. De activiteiten werden vóór 2013 ontplooid door [F], alwaar eiser deel heeft uitgemaakt van de directie van 1 maart 2011 tot de datum van zijn ontslag op 1 januari 2013. In verband met zijn ontslag heeft eiser een uitkering genoten, die vervolgens is ingebracht in een nieuwe opgerichte stamrechtvennootschap. Zijn werkzaamheden voor [D] heeft eiser tot oktober 2013 onbezoldigd verricht. Per 1 oktober 2013 is hij aldaar in dienst getreden op basis van een tijdelijk contract. Hij heeft hiervoor een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 9.273, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
7. Eiser heeft in de loop der jaren voor zo’n € 60.000 in muziekinstrumenten geïnvesteerd.
8. Eiser heeft voor zijn werkzaamheden nimmer een zogenoemde Verklaring arbeidsrelatie (VAR) aangevraagd.
9. Tot en met 2012 heeft eiser de inkomsten in verband met zijn werkzaamheden voor [A], de [hogeschool] en [F] in zijn aangiftes ib/pvv steeds aangegeven als loon. De overige inkomsten heeft hij daarbij verantwoord als resultaat uit overige werkzaamheden onder aftrek van kosten. Verweerder heeft de aanslagen tot en met 2012 steeds vastgesteld overeenkomstig de aangiftes.
10. In de aangifte ib/pvv voor het jaar 2013 heeft eiser alle inkomsten in verband met zijn werkzaamheden verantwoord als winst uit onderneming. Daarbij heeft eiser de volgende kostenposten - tot een totaalbedrag van € 8.670 - in aanmerking genomen: een bedrag van € 1.617 voor afschrijvingskosten, een bedrag van € 2.517 voor auto- en transportkosten, een bedrag van € 274 voor verkoopkosten en een bedrag van € 4.262 voor ‘andere kosten’. In de aangifte heeft eiser voorts aanspraak gemaakt op zelfstandigenaftrek (€ 7.280), startersaftrek (€ 2.123) en op MKB-winstvrijstelling (€ 7.476).
11. Verweerder heeft bij de vermindering van de aanslag bij uitspraak op bezwaar alle inkomsten in verband met eisers werkzaamheden als loon aangemerkt, geen rekening gehouden met de door eiser opgevoerde bedrijfslasten en de ondernemersfaciliteiten buiten toepassing gelaten.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult deze feiten als volgt aan.
Door belanghebbende is een muziekmethode (ook wel in de gedingstukken en hierna “[D]” en/of “[D]” genoemd) ontwikkeld voor het basisonderwijs; deze methode wordt bij [D] en [A] (onder supervisie van belanghebbende) uitgevoerd.
De op zitting van het Hof tot bijstand van belanghebbende aanwezige [naam persoon] (voorzitter van de raad van bestuur van [D]) en [naam persoon] (voormalig directeur van [A]) hebben ter zitting van het Hof een toelichting gegeven over belanghebbendes werkzaamheden bij [D] respectievelijk bij [A] en het belang van de door belanghebbende ontwikkelde muziekmethode.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de fiscale kwalificaties van de inkomsten uit werkzaamheden van belanghebbende (zoals opgenomen onder overwegingen 2 tot en met 6 van de rechtbankuitspraak) in 2013.