Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3641, 18/00514
Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3641, 18/00514
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 september 2019
- Datum publicatie
- 27 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3641
- Zaaknummer
- 18/00514
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; winst uit onderneming
Uitspraak
kenmerk 18/00514
3 september 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: C.M. Imming,
tegen de uitspraak van 18 juli 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/4612 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 10 februari 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.495, en daarbij belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 4 september 2017 het bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 18 juli 2018 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep bij het Hof ingesteld, dat bij het Hof is ingekomen op 30 augustus 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Zonder bericht aan het Hof zijn belanghebbende noch haar gemachtigde verschenen. Blijkens in het dossier gevoegde gegevens van PostNL is de naar gemachtigde per aangetekende post op 18 juni 2019 verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 19 juni 2019 bezorgd bij de gemachtigde. Belanghebbende is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang kon vinden. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. R. Vogelzang en R. Korthof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiseres (geboren op [...]) drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Eiseres is voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen binnenlands belastingplichtig. De jaarstukken evenals de aangifte voor het jaar 2015 zijn verzorgd door het belastingadvieskantoor [naam kantoor].
2. Voor het onderhavige jaar is aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.495. Volgens de jaarstukken en de aangifte bedraagt de winst uit onderneming € 45.019. In de toelichting op de balans per 31 december 2016 is met betrekking tot het eigen vermogen het volgende vermeld:
“Saldo per 1 januari 2015 € 8.848
Bij: winst 2015 € 45.019
€ 53.867
Af:
IB 2015 2.901
IB 2015 korting -49
ZVW 2015 1.217
Arbeidsongeschiktheidsverzekering 2.746
Lijfrente 1.069
Inbreng bedrijfsspaarrekening -45.000
Overige privé opnamen 31.618
Niet aftrekbare kosten 6.142
-644
--------------
Saldo per 31 december 2015 € 53.223”
3. De aanslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. ”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de aanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld.