Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3716, 18/00354 en 18/00355
Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3716, 18/00354 en 18/00355
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 september 2019
- Datum publicatie
- 16 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3716
- Zaaknummer
- 18/00354 en 18/00355
Inhoudsindicatie
Toepassing eigenwoningregeling na echtscheiding
Uitspraak
kenmerken 18/00354 en 18/00355
24 september 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken HAA 17/4556 en HAA 18/65 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2014 met dagtekening 16 juni 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.691.
Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2015 met dagtekening 13 oktober 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.087.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015. De bezwaren zijn door de inspecteur bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 30 augustus 2017 respectievelijk 18 december 2017 afgewezen. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 1 juni 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“ - verklaart het beroep betreffende de aanslag ib/pvv 2014 (zaaknummer HAA 17/4556) ongegrond;
- verklaart het beroep betreffende de aanslag ib/pvv 2015 (zaaknummer HAA 18/65) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015;
- vermindert de belastingaanslag voor het jaar 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.484, vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht voor het jaar 2015 van € 46 aan eiser te vergoeden.”
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 21 juni 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen G.J. Jonker, R.J. Wolfs en G.H.M. Bonnee. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiser is tot 6 september 2011 gehuwd geweest met mevrouw [Y] (hierna: ex-echtgenote). Beiden waren in 2014 en 2015 voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning aan het adres [adres] te [Z] (hierna: de woning). Eiser en zijn ex-echtgenote waren in 2014 en 2015 geen fiscaal partner. Eiser heeft gedurende 2014 en 2015 in de woning gewoond. Zijn ex-echtgenote is met ingang van 18 september 2012 uit de woning vertrokken. De woning is begin 2016 verkocht.
2. In het kader van de echtscheiding hebben eiser en zijn ex-echtgenote een echtscheidingsconvenant opgesteld. In dit convenant hebben eiser en zijn ex-echtgenote over en weer afstand gedaan van hun rechten op alimentatie ten opzichte van elkaar.
3. In artikel 9 van het echtscheidingsconvenant is het volgende bepaald:
“9.1 Zoals in art. 6 lid 2 vermeld wordt de echtelijke woning (adres [adres] ) niet verdeeld, en wordt vooralsnog door beide partijen bewoond.
De hypothecaire leningen worden niet toegescheiden en de bank ontslaat de vrouw derhalve niet uit haar hoofdelijke verplichtingen jegens de hypotheekhouder.
Bij de uiteindelijke verkoop komen de kosten verbonden aan deze verkoop van de onroerende zaak voor gezamenlijke rekening van partijen. Het resterende saldo na verkoop zal evenredig over beide partijen worden verdeeld.
Tot het moment van verkoop verplicht de bewoner zich om de woning te onderhouden en te verzekeren op dezelfde wijze als voor het moment van de echtscheiding.”
4. Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv 2014 respectievelijk 2015 de volledig door hem betaalde (…) hypotheekrente van € 11.100 respectievelijk € 10.787 in aftrek gebracht. Eiser heeft als eigenwoningforfait voor 2014 en 2015 € 602 respectievelijk € 603 in de aangifte opgenomen, overeenkomend met 50% van het voor de WOZ-waarde van de woning geldende eigenwoningforfait. In de aangifte ib/pvv 2014 en 2015 is een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 54.141 respectievelijk € 57.091.
5. Bij de aanslagregeling ib/pvv 2014 heeft verweerder het door eiser in aftrek gebrachte bedrag aan hypotheekrente voor de helft gecorrigeerd. Verweerder heeft het door eiser aangegeven inkomen uit werk en woning verhoogd met € 5.550 en aldus het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 59.691 (€ 54.141 + € 5.550).
6. Bij de aanslagregeling ib/pvv 2015 heeft verweerder het door eiser in aftrek gebrachte bedrag aan hypotheekrente voor de helft gecorrigeerd, met een bedrag van € 5.393. Verder heeft verweerder nog 50% van de eigenwoningforfait gecorrigeerd en aangemerkt als ontvangen alimentatie voor een bedrag van € 603. Verweerder heeft het door eiser aangegeven inkomen uit werk en woning verhoogd met € 5.996 en aldus het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 63.087 (€ 57.091 + € 5.996).”
Nu partijen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen bezwaren hebben aangevoerd zal ook het Hof van die feiten uitgaan.
3 3. Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil de toepassing van de eigenwoningregeling van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in de onderhavige jaren. Meer specifiek is in geschil of aan belanghebbende voor de onderhavige jaren een volledig aftrek van de hypotheekrente voor de eigen woning toekomt. In hoger beroep is tevens in geschil of de inspecteur, door voor de jaren 2014 en 2015 geen volledig aftrek van de hypotheekrente toe te staan, in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel.