Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3798, 18/00154

Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3798, 18/00154

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 juni 2019
Datum publicatie
23 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:3798
Zaaknummer
18/00154

Inhoudsindicatie

WOZ. Rechtbank heeft op goede gronden juiste beslissing genomen. Met hetgeen door belanghebbende in hoger beroep is aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de waarde naar beneden moet worden bijgesteld.

Uitspraak

kenmerk 18/00154

20 juni 2019

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 20 februari 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/3188 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering

onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2017 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] [1] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 622.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2017 bekendgemaakt.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar,

gedagtekend 13 juni 2017, de waarde van de woning vastgesteld op € 585.000.

1.3.

Op het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep heeft de

rechtbank in haar uitspraak van 20 februari 2018 als volgt beslist (in de uitspraak wordt belanghebbende als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’ aangeduid):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 560.000;

- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 560.000;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 276;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 april

2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof – op de voet van voornoemde artikelen – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten in haar uitspraak als volgt vastgesteld:

“1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning betreft een vrijstaande langhuisstolp met dakkapellen en een vrijstaande berging. De inhoud van de woning is ongeveer 1.180 m³ en de oppervlakte van het perceel is 980 m². De woning is een provinciaal monument dat in 2006, na sloop, is gereconstrueerd.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2016.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing