Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3995, 18/00577

Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3995, 18/00577

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 oktober 2019
Datum publicatie
19 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:3995
Formele relaties
Zaaknummer
18/00577

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; vereiste aangifte? De zaak heeft betrekking op tal van kostencorrecties

Uitspraak

kenmerk 18/00577

15 oktober 2019

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 26 september 2018 in de zaak met kenmerk HAA 16/5470 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 december 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.000 (hierna: de aanslag IB/PVV 2010). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 2.138 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 25 november 2016, het bezwaar gedeeltelijk toegewezen en de aanslag IB/PVV 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verrekening van verliezen van € 9.984) van € 92.966 en daarbij de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 26 september 2018 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 oktober 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. S. de Vos en R.A. de Jong, bijgestaan door [naam controleambtenaar] (controleambtenaar) en [naam persoon 1] . Het hoger beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met dat in de zaak 18/00578 inzake de aanslag IB/PVV 2011 ten name van belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. In 2013 is een boekenonderzoek gestart naar de aangifte in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010 van eiser. Tijdens de controle is besloten om ook het jaar 2011 in het onderzoek te betrekken. Voor het jaar 2011 is aangekondigd dat het onderzoek gericht is op de aansluiting omzet volgens de administratie en de ingediende aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2011 en de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de kosten.

2. Omdat tijdens het onderzoek de mogelijkheid voor het opleggen van de aanslag ib/pvv 2010 dreigde te verjaren is op 5 december 2013 een aanslag ter behoud van rechten opgelegd naar een verzamelinkomen van € 120.000 tevens het belastbare inkomen uit werk en woning (winst uit onderneming).

3. Eiser heeft, met dagtekening 5 december 2013, bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag ib/pvv 2010.

4. Het rapport van het boekenonderzoek heeft een dagtekening van 20 oktober 2015. Een kopie van het rapport en de kostenspecificatie behoort tot de gedingstukken.

5. Uit de fiscale verlies- en winstrekening blijkt dat eiser in totaal € 59.330 kosten in aftrek heeft gebracht.

6. Deze kosten zijn als volgt samengesteld:

Afschrijving € 239

Autokosten/transportkosten € 19.250

Huisvestingskosten € 13.383

Verkoopkosten € 8.359

Andere kosten € 18.099

Totale kosten € 59.330

7. Het onderzoek heeft geleid tot de volgende correcties:

Afschrijving activa € 239

Correctie FOR € 11.102

Kostencorrecties € 42.595

Hogere MKB-winstvrijstelling € 6.471 -/-

Totale correcties € 47.465

8. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de administratie van eiser niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Daarnaast heeft verweerder een groot deel van de kosten (€ 42.595) niet aannemelijk geacht.

9. De aangegeven belastbare winst uit onderneming bedraagt € 68.295.

10. Na het verwerken van de correcties uit het boekenonderzoek bedraagt de belastbare winst uit onderneming € 115.760.

11. Nadat het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan eiser is verzonden heeft de verdere behandeling van het bezwaarschrift plaatsgevonden door [naam persoon 2] en [naam controleambtenaar] .

12. Na enig schriftelijk en telefonisch contact heeft op 11 augustus 2016 een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Omdat tijdens het gesprek niet tot een oplossing is gekomen, is afgesproken dat er nog informatie zou worden verstrekt met betrekking tot de in aftrek gebrachte kosten en dat er nog een gesprek zou plaatsvinden op 25 augustus 201[6]. Van dit laatste gesprek is geen verslag opgemaakt.

13. Uiteindelijk hebben partijen geen oplossing gevonden voor de in geschil zijnde kosten.

14. Blijkens de toelichting bij de uitspraak op het bezwaar van 9 november 2016 is per saldo een bedrag € 28.275 aan kosten gecorrigeerd.

Soort kosten Correctie

Kostencorrectie boekenonderzoek € 42.595

Correctie afschrijving € 239

Huisvestingskosten geaccepteerd € 13.323 -/-

Overige kosten geaccepteerd € 1.236 -/-

Totale kostencorrectie € 28.275

De winst uit onderneming is hierbij als volgt vastgesteld:

Aangegeven winst uit onderneming € 93.285

Kostencorrectie € 28.275

Zelfstandigenaftrek € 4.574 -/-

MKB winstvrijstelling € 14.038 -/-

Belastbare winst uit onderneming € 102.948.

15. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 102.948.

16. De rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 20 februari 2018 eiser veroordeeld ter zake van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2010 en 2011. Voor de inkomstenbelasting luidt het oordeel dat voor de voormelde jaren een te laag bedrag aan winst respectievelijk een te hoog bedrag aan kosten is opgegeven. Tegen het vonnis zijn geen rechtsmiddelen aangewend en het vonnis is bijgevolg onherroepelijk geworden.”

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2.

Ter zitting van het Hof hebben partijen onder meer het volgende verklaard:

“De voorzitter brengt partijen de overgelegde kostenoverzichten onder de aandacht. Ofschoon op belanghebbende de bewijslast van kosten rust, hetzij de verzwaarde bewijslast (een doen blijken) hetzij de ‘normale’ bewijslast (een aannemelijk maken), wenst het Hof – voor zover mogelijk – het betoog van belanghebbende concreet en op detailniveau te relateren aan kostencorrecties van de inspecteur die nog in geschil zijn. Daarvoor zijn de kostenoverzichten bedoeld. Het is niet de bedoeling dat de kostenoverzichten integraal worden besproken; een aantal posten wordt steekproefsgewijs geselecteerd en belanghebbende zal dan in de gelegenheid worden gesteld deze toe te lichten. Partijen gaan hiermee akkoord.

[naam controleambtenaar] (controleambtenaar) verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:

Ik ben de controleambtenaar die bij de bezwaarfase van deze procedure was betrokken.

(…)

Ik geef een algemene toelichting op de overzichten. De overzichten zijn opgesteld naar aanleiding van het boekenonderzoek, op basis van een auditfile van de administratie van de onderneming van belanghebbende waarin grootboekrekeningen zijn opgenomen. De overzichten bevatten kolommen waarin per kostenpost commentaar van de Belastingdienst en dat van belanghebbende is opgenomen en in voorkomend geval is aangegeven of belanghebbende de correctie in de bezwaarfase accepteert. De roodgemaakte bedragen betreffen de harde correcties waarover partijen het niet eens zijn geworden.

De voorzitter selecteert uit vorenbedoelde groep een aantal posten de meest omvangrijke en stelt belanghebbende telkens in de gelegenheid om deze toe te lichten.

Belanghebbende verklaart – zakelijk weergegeven – en mede op vragen van het Hof als volgt:

(…)

Ad ‘Grootboekrekening: 4650 Autohuur’ (pagina 3 van de kostenoverzichten)/ ‘6-12-10’/ ‘€ 294,57’. Ik verwijs voor een toelichting in de eerste plaats naar genoemde brief van 5 juli 2017: deze kosten zijn zakelijk en als zodanig geboekt. Het Hof vraagt mij naar een concrete onderbouwing van de zakelijkheid. Het gaat hier om reizen naar klanten en zakelijke afspraken. Het bedrag van € 294,57 betreft de hele maand. Ik verwijs naar de facturen: als op een factuur [naam bedrijf belanghebbende] staat vermeld dan is sprake van een rit voor [naam bedrijf belanghebbende] en is het zakelijk; [naam bedrijf belanghebbende] betreft de naam van mijn bedrijf: [naam bedrijf belanghebbende] . Soms was de naam van mijn vrouw op de factuur vermeld. Op een vraag van het Hof of ik de ritten kan koppelen aan een agenda antwoord ik dat er van de onderhavige periode geen agenda meer aanwezig is.

Ad ‘Grootboekrekening: 4930 Kantoorartikelen’ (pagina 6 van de kostenoverzichten)/’30-12-11’/‘Commentaar BP’/Op deze datum geen boeking aangetroffen’/ € 870,85’. Ik werd niet wijs uit de door de controleambtenaar opgestelde overzichten. Ik kon het bedrag van € 870 niet terugvinden in mijn administratie. Vandaar de opmerking. Ik begrijp van [naam controleambtenaar] dat de overzichten zijn opgesteld op basis van grootboekrekeningen van mijn onderneming (via een auditfile). Ik maak voor de administratie gebruik van het programma Davilex. Ik heb gezocht maar ik kon deze post niet terugvinden.

Ad ‘Grootboekrekening: 4930 Kantoorartikelen’ (pagina 6 van de kostenoverzichten)/’10-05-10’/‘Commentaar BP’/Op deze datum boeking niet te traceren’/€ 26,43’. Hiervoor geldt hetzelfde als bij de eerder voorgehouden post.

Ad ‘Grootboekrekening: 4930 Kantoorartikelen’ (pagina 6 van de kostenoverzichten)/’10-

05-10’/‘prive kleding’/‘€ 113,45’. Met deze correctie ben ik het eens.

Ad ‘Grootboekrekening: 4740 Reis- en verblijfkosten’ (pagina 11 van de kostenoverzichten)/’31-07-10’/‘Commentaar BP’/‘Overnachting ivm diner eigenaar parkeerterrein [plaats 1] ’/€ 465,57’. Het ging hier om een parkeerterrein dat ik in de verkoop had. [naam klant en eigenaar parkeerterrein] was klant en eigenaar van het parkeerterrein.

Ad ‘Grootboekrekening: 4740 Reis- en verblijfkosten’ (pagina 11 van de kostenoverzichten)/’1-08-2011’/‘Commentaar BP’/‘Afspraak eigenaar parkeerterrein [plaats 1] /€ 5,28’. Het ging hier om de verkoop van hetzelfde parkeerterrein. De verkoop duurde enkele jaren.

Ad ‘Correcties boekenonderzoek’/‘Grootboekomschrijving: Representatiekosten’(pagina 15 van de kostenoverzichten)/‘4750’/‘Commentaar BP’/‘Diners met [naam persoon 3] , [naam persoon 4] en eigenaar [X] ’/€ 670,05’. Dat ging om een zakelijk diner bij [naam restaurant] in [plaats 2] . Ik heb hiervan geen concreet bewijs.

Over het in 2011 belaste voorschot verklaart belanghebbende. Ik heb dit voorschot in een later jaar verrekend met de omzet. In januari 2013 heb ik hiervoor naar de betreffende klant een factuur verzonden; ik toon het Hof de factuur waarop de verrekening van het voorschot is vermeld. Ik werk op no- cure-no-pay basis. Op een vraag van het Hof welke werkzaamheden ik in 2011 heb verricht die ontvangst van het voorschot rechtvaardigen, antwoord ik dat ik de betreffende klant heb gevraagd of ik mocht facturen. De klant stemde hiermee in; hij wilde graag een koop sluiten. Maar dat ging toen niet door en ik moest het voorschot terugbetalen. In 2013 heeft met dezelfde klant wel een transactie plaatsgevonden. Toen is het voorschot pas verrekend. Op de vraag van het Hof of ter zake van het ontvangen voorschot er een terugbetalingsverplichting op de balans is opgenomen antwoord ik dat dit niet het geval was. Ook heb ik nooit een creditfactuur verzonden.

De inspecteur verklaart – zakelijk weergegeven en na door de voorzitter in de gelegenheid te zijn gesteld een reactie op de toelichting van belanghebbende te geven – als volgt.

Ik vind hetgeen belanghebbende thans ter zitting heeft toegevoegd aan de onderbouwing van de zakelijkheid van de kosten onvoldoende. Een concrete onderbouwing ontbreekt nog steeds en het blijft structureel onduidelijk waar de kostenposten op zien. Daar gaat in feite het hele geschil over. Bij de Autohuur geeft belanghebbende aan dat op de facturen ‘ [naam bedrijf belanghebbende] ’ is vermeld maar daarmee heeft hij de zakelijkheid van de rit niet onderbouwd, althans ik vind de enkele vermelding ‘ [naam bedrijf belanghebbende] ’ daarvoor onvoldoende. Ik herhaal dat een zakelijke agenda ontbreekt waardoor de gestelde zakelijkheid oncontroleerbaar blijft. Later heeft belanghebbende weliswaar (op CD-rom) een projectagenda overgelegd maar deze bevatte zeer veel gegevens die niet aan een project waren te linken.

(…)

Belanghebbende verklaart – zakelijk weergegeven – in tweede termijn en mede op vragen van het Hof als volgt.

Ik heb voldoende de tijd gehad om te kunnen reageren op de kostenoverzichten van de inspecteur en om daarop een toelichting te geven. Ik heb getracht naar mijn vermogen de door mij opgevoerde kosten aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting bevestigd – voor het geval het Hof van oordeel is dat sprake is van verzwaarde bewijslast – dat met hetgeen hij heeft aangevoerd (mede als toelichting op de kostenoverzichten) hij niet aan deze (verzwaarde) bewijslast heeft voldaan.”

2.3.

Het rapport van het boekenonderzoek van 20 oktober 2015 (vermeld in onderdeel 4 van de rechtbankuitspraak) luidt, onder andere, als volgt.

2.3 Administratie

Belastingplichtige verzorgt de dagelijkse administratie. De administratie wordt vastgelegd in het boekhoudprogramma ‘Davilex’.

De administratie bestaat uit:

- een aantal ordners met inkoopfacturen;

- een aantal ordners met bankafschriften, inkoopfacturen en uitgaande facturen.

De facturen die in het inkoopboek worden geboekt worden doorlopend genummerd. De

inkoopfacturen bij de bankafschriften zijn niet genummerd.

Belastingplichtige houdt geen kasadministratie bij.

Belastingplichtige heeft aangegeven verder geen digitale vastleggingen te hebben.

De administratie die ter inzage is verstrekt bestaat uit de diverse ordners met de inkomende en

uitgaande facturen en bankafschriften. Het huurcontract van het bedrijfsadres en agenda’s zijn op een later tijdstip digitaal toegezonden. De agenda’s die zijn toegezonden betreffen de periode gelegen tussen oktober 2011 en december 2012. De agenda over het jaar 2010 ontbreekt.

Belastingplichtige heeft op 20 maart 2008 het controlerapport ontvangen met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2003 tot en met 2004 en omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005. Op 21

september 2009 heeft belastingplichtige het controlerapport ontvangen met betrekking tot de

aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2009.

In het rapport van 20 maart 2008 is opgenomen dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR) onder andere omdat de administratie onoverzichtelijk was opgezet en belastingplichtige door privéstortingen de banksaldi in overeenstemming brengt met de werkelijke saldi. Daarnaast is belastingplichtige gewezen op het feit dat geen privéuitgaven ten laste van het resultaat mogen worden gebracht. In het rapport van 21 september 2008 is belastingplichtige nogmaals gewezen op het feit dat privéuitgaven niet ten laste van het resultaat mogen-worden gebracht.

Belastingplichtige heeft op 29 januari 2013 uitdrukkelijk aangegeven dat hij sindsdien geen

privéuitgaven meer ten laste van het resultaat heeft gebracht.

Belastingplichtige heeft de administratie van het jaar 2011, nadat ik hem had gewezen op de vele privéuitgaven, opnieuw opgezet en de gegevens van het jaar 2012 in de administratie verwerkt. Hij heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven dat geen privéuitgaven meer waren opgenomen in de resultatenrekening.

Bij het beoordelen van de overgelegde gegevens heb ik de volgende gebreken geconstateerd:

- belastingplichtige brengt privéuitgaven ten laste van het resultaat;

- belastingplichtige brengt uitgaven, die betrekking hebben op de onderneming van de

echtgenote van belastingplichtige, ten laste van het resultaat;

- er is sprake van kasverkeer. Belastingplichtige houdt geen kasboek bij en er is overigens geen grootbroekrekening kas;

- Op diverse bankafschriften van de ondernemersrekening [naam bank] , grootboek 1102, is aangegeven dat contant geld wordt gepind bij geldautomaten. De geldopnames worden niet geboekt in een kasboek. De diverse bonnen van de contante uitgaven worden gevoegd bij het bankafschrift waarop de pinopname bij de geldautomaat is opgenomen. De data op de diverse bonnen komen diverse keren niet overeen met de datum van de pinopname. Zo komt het voor dat de bij het bankafschrift gevoegde bonnen een datum hebben die ligt vóór de datum van de pinopname;

- een voorbeeld betreft dagafschriftnummer 26 van de ondernemersrekening bij [naam bank] van het jaar 2011. Volgens het bankafschrift heeft belastingplichtige een aantal maal contant geld opgenomen. Deze contante opnames zijn niet op grootboek 1102 geboekt. In deze grootboekrekening zijn daarnaast nog meer uitgaven geboekt en die komen in het geheel niet op het desbetreffende bankafschrift voor, in totaal betreft dit een bedrag van € 2.881,24. De uitgaven en ontvangsten die geboekt worden in de grootboekrekening lopen dus niet synchroon met de mutaties die op het bankafschrift zijn vermeld. De verschillen tussen de bedragen worden, om de werkelijke saldi te laten aansluiten met het grootboek, geboekt als ‘privéstortingen’ van totaal € 2.292,20, overigens zijn geen privéstortingen op het bankafschrift aanwezig;

- de uitgaande facturen van belastingplichtige zijn niet doorlopend genummerd;

- Op basis van voornoemde gebreken ben ik van mening dat de administratie van

belastingplichtige niet zodanig is ingericht en gevoerd, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is en dat daarom de noodzaak tot detailcontrole zich voordeed (artikel 52, lid 6 AWR).”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de vereiste aangifte is gedaan, en zo neen, of dan sprake is van verzwaring van de bewijslast voor belanghebbende. Uit het verweerschrift in hoger beroep en zoals ter zitting door belanghebbende is bevestigd, is het bijtellen van een aantal posten voor een bedrag van € 15.473 door belanghebbende geaccepteerd. Van het aanvankelijk door de inspecteur bijgetelde bedrag van € 28.275 is in hoger beroep derhalve nog € 12.802 (= € 28.275 -/- € 15.473) in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing