Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4293, 18/00332, 18/00333, 18/00334

Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4293, 18/00332, 18/00333, 18/00334

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 december 2019
Datum publicatie
18 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:4293
Zaaknummer
18/00332, 18/00333, 18/00334

Inhoudsindicatie

artikel 11, lid 1, onderdeel i, sub 3 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

ICBE richtlijn en AIFM richtlijn. Belanghebbende concurreert niet met ICBE-instellingen, omdat niet kan worden gezegd dat belanghebbendes uitsluitende doel is het beleggen in activa waarbij het rendement centraal staat. Belanghebbende heeft meer de kenmerken van een stimuleringsfonds. Zelfs indien belanghebbende wel zou concurreren met beleggingsinstellingen, is geen sprake van het feitelijk onder overheidstoezicht staan bij de beheerder.

Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

kenmerken 18/332 tot en met 18/334

5 december 2019

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. drs. P.R.C. Kraan)

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 16/2944 tot en met HAA 16/2946 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken 1 november 2012 tot en met 31 december 2012, 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd van € 31.483, € 83.011 respectievelijk € 38.182. Tevens is bij beschikkingen belastingrente berekend van € 1.631 (2012) en € 1.812 (2013). Daarnaast zijn boetebeschikkingen opgelegd van € 3.148, € 4.920 respectievelijk € 3.818.

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslagen en rentebeschikkingen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 2 mei 2018 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2018. De inspecteur heeft op 30 augustus 2018 een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift heeft de inspecteur (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 15 november 2019 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen dat in kopie aan de wederpartij is gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Aldaar is namens belanghebbende verschenen de gemachtigde voornoemd, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. Ph.O. van Rossem. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. H.R. Groen en mr. A.S.M. Thodé. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“1. [A] zet fondsen op om startende ondernemers te steunen. Ten behoeve van het ondersteunen van jonge ondernemers in de IT-sector in Bulgarije heeft het [A] het project [naam] opgezet. In dat kader is het investeringsinstrument [B] opgericht. [B] heeft vervolgens eiseres opgericht op 8 november 2012.

2. Volgens het uittrekstel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is eiseres een financiële holding. Eiseres neemt deel in Bulgaarse startende ondernemers. Zij verwerft dan altijd 8% van de aandelen in de ondernemers. De deelnemingen worden na een periode van één tot drie jaar vervreemd. Van het kapitaal van eiseres is 99% ingebracht door [B] en 1% door [C], gevestigd in Bulgarije. Vanwege de marktomstandigheden is niet naar andere investeerders gezocht. [C] is, net als de in Nederland gevestigde [D], bestuurder van eiseres.

3. [C] verricht beheersdiensten aan eiseres tegen vergoeding. De heffing van de omzetbelasting over de vergoeding is naar eiseres verlegd. Eiseres heeft geen omzetbelasting aangegeven. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd vanwege het standpunt van verweerder dat eiseres omzetbelasting verschuldigd is over de betaalde beheersvergoeding.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de beheersdiensten van [C] onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel i, sub 3 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de vrijstelling) vallen zoals belanghebbende stelt, welke stelling door de inspecteur wordt bestreden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing