Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4336, 18/00569
Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4336, 18/00569
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 november 2019
- Datum publicatie
- 23 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:4336
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:2072
- Zaaknummer
- 18/00569
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35b
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. Belanghebbende heeft de vereiste aangifte erfbelasting niet gedaan. De inspecteur heeft de aanslag naar redelijkheid vastgesteld en de bedrijfsopvolgingsregeling terecht niet toegepast.
Uitspraak
kenmerk 18/00569
29 november 2019
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 23 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 15/3310 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een aanslag in de erfbelasting opgelegd, gedagtekend 29 oktober 2013, naar een belaste verkrijging van € 16.363.000 (hierna: de aanslag). Daarbij is aan heffingsrente € 198.116 in rekening gebracht.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 16 juni 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank).
De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 augustus 2018 het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 oktober 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 3 september 2019 verzocht om uitstel van de zitting. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft op 16 september 2019 nadere stukken ingediend. Bij faxbericht van 24 september 2019 heeft de inspecteur hierop een reactie ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2019 te Amsterdam. Belanghebbende is ter zitting verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. M.O. Tjon en mr. L.R. Lard en H.C.B.A.M. Mathijssen.
Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de hoger beroepen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , dochters van belanghebbende en door hem vertegenwoordigd. Die zaken zijn bij het Hof bekend onder de zaaknummers AMS-18/00570 tot en met 18-00572. Al hetgeen in de onderhavige zaak van belanghebbende is gesteld en aangevoerd, wordt geacht te zijn gesteld en aangevoerd in de gelijktijdig behandelde zaken van de dochters van belanghebbende.
Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof sluit zich aan bij de door de rechtbank vastgestelde feiten, met dien verstande dat het Hof de door de rechtbank onder 17 vastgestelde feiten anders vaststelt (het aandelenbelang van [B.V. 1] in [N.V. 1] bedraagt volgens belanghebbende en de inspecteur 100% en niet 51%). De rechtbank heeft in haar uitspraak de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende is daarin aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’).
“l. Op 15 december 2010 is mevrouw [naam 4] (erflaatster) overleden.
2. Erflaatster was ten tijde van haar overlijden gehuwd in algehele gemeenschap met eiser. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. Volgens de verklaring van erfrecht van 5 mei 2011 zijn er vier erfgenamen, namelijk:
- eiser;
- mevrouw [naam 1] ;
- mevrouw [naam 2] ; en
- mevrouw [naam 3]
De erven hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. Eiser is benoemd tot executeur en heeft deze functie aanvaard.
3. Erflaatster heeft in haar testament van 1 juli 1992 bepaald dat er sprake is van ouderlijke boedelverdeling. Eiser en de drie kinderen van erflaatster en eiser zijn ieder erfgenaam voor 1/4 deel van de nalatenschap.
4. Aan eiser is een aangiftebiljet erfbelasting uitgereikt. De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 14 oktober 2011 verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte erfbelasting. Voorts wordt in deze brief aangegeven dat de verwachting is dat de nalatenschap negatief zal zijn. Verweerder heeft bij brief van 17 oktober 2011 uitstel voor het doen van aangifte verleend tot 1 mei 2012.
5. Bij brief van 22 februari 2013 heeft verweerder eiser aangemaand tot het doen van de aangifte erfbelasting.
6. Bij brief van 3 juli 2013 verzoekt verweerder eiser om informatie voor het kunnen opleggen van de aanslag. Verweerder verzoekt in deze brief om informatie over [N.V. 1] , toelichting inzake langetermijnbeleggingen, de herkomst van een beleggingsportefeuille en aandeel in een trustvermogen onder verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Amsterdam van 7 februari 2012, nr. 509681 / KG ZA 12-144 SR/RB, waarin vonnis in een kort geding wordt gewezen. In dit vonnis staat in overweging 18 en 19, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"18. ( ... )
“Hierbij verklaart [belanghebbende] persoonlijk met zijn privé vermogen aansprakelijk te zijn voor de betaling van alle schulden, rente en aflossingen ontstaan uit de "convertible loan agreement" CLA [naam 6] d.d. 26 augustus 2010. Alle rentes en aflossingen zullen vóór 26 december 2011 aan de betrokken schuldeisers zijn voldaan.”
19. Daarbij heeft [belanghebbende] op 27 september 2011 [naam 5] c.s bescheiden getoond waaruit zou blijken dat hij via een trust(constructie) zou kunnen beschikken over € 25.000.000,=. Dat bedrag zou zich op een bankrekening bevinden.”
De gedaagden ( [B.V. 2] , [N.V. 1] en [belanghebbende] ) worden veroordeeld tot het voldoen van € 1.100.000, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7. Bij brief van 15 juli 2013 heeft de gemachtigde om uitstel verzocht tot en met 24 augustus 2013 voor het indienen van de aangifte erfbelasting en de beantwoording van de vragen. Bij brief van 2 augustus 2013 heeft verweerder uitstel tot het doen van aangifte verleend tot 1 september 2013. In nadere correspondentie van de gemachtigde wordt aanvullend uitstel verzocht, waarbij in de laatste brief van 18 oktober 2013 door de gemachtigde wordt aangegeven dat de aangifte erfbelasting inmiddels bijna gereed is en hij verwacht dat deze uiterlijk 22 oktober digitaal ingediend zal worden.
8. Verweerder heeft met dagtekening 29 oktober 2013 de onderhavige aanslag ambtshalve opgelegd. Het zuiver saldo van de nalatenschap is daarbij vastgesteld op € 40.000.000. De verkrijging van eiser is als volgt vastgesteld:
Erfdeel (1/4) € 9.999.999
Bij: waarde ouderlijke boedelverdeling € 6.963.001
Totale verkrijging € 16.963.000
Af: vrijstelling € 600.000
Belaste verkrijging € 16.363.000
Te betalen erfbelasting (exclusief rente) € 3.260.800.
9. Verweerder heeft op 28 november 2013 een bezwaarschrift van de gemachtigde ontvangen. Hierin geeft de gemachtigde aan dat hij de aangifte op 24 oktober 2013 per post heeft verstuurd. De gemachtigde heeft een kopie van de aangifte bij het bezwaarschrift gevoegd. De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift aangegeven dat er geen rekening is gehouden met het faillissement van [N.V. 1] , waardoor de waarde van de aandelen in [B.V. 1] te hoog is vastgesteld. Volgens de aangifte bedraagt het zuiver saldo van de nalatenschap € 1.341.500 negatief. De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord.
10. Bij brief van 9 januari 2014 heeft verweerder aangegeven dat er in verband met het uitblijven van het tijdig indienen van de aangifte is overgegaan tot het opleggen van de ambtshalve aanslag erfbelasting. Verweerder heeft bij deze brief een berekening gevoegd inclusief de correcties, met daarbij een toelichting. Het berekende saldo van de nalatenschap bedraagt € 30.717.297. Verweerder heeft in de brief aangegeven dat gemachtigde vóór 31 januari 2014 telefonisch een afspraak kan maken voor het plannen van een hoorgesprek.
11. Bij brief van 3 februari 2014 geeft de gemachtigde aan dat de waarde van [B.V. 1] kennelijk op basis van de ingediende aangifte Vennootschapsbelasting te hoog is ingeschat. Naar aanleiding van een lopende discussie van eiser met de afdeling invordering van de Belastingdienst [plaats] heeft de huidige boekhouder de heer [naam 7] aangepaste jaarrekeningen voor 2010 en 2011 aangeleverd, waarvan de gemachtigde een kopie heeft bijgevoegd. Volgens de gemachtigde betreft het aangehaalde trustvermogen het [Fund] , welke behoort tot de failliete boedel van [N.V. 1] De gemachtigde geeft aan dat eiser en zijn dochters gehoord wensen te worden.
12. Verweerder heeft de brief van de gemachtigde doorgezonden naar de Belastingdienst Amsterdam voor advies en heeft de gemachtigde gevraagd om in te stemmen met verlenging van de beslistermijn tot 1 juli 2014. De gemachtigde is hiermee akkoord gegaan.
13. Bij brief van 15 augustus 2014 heeft verweerder de gemachtigde gevraagd om in te stemmen met verlenging van de beslistermijn tot 1 april 2015. De gemachtigde heeft hierop niet gereageerd.
14. Verweerder heeft bij brief van 11 november 2014 aan de gemachtigde aangegeven dat blijkens informatie van de [bank] en een uitspraak van de rechtbank Amsterdam sprake is van € 19.000.000 respectievelijk € 25.000.000 aan vermogen. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat hij op dat moment geen reden zag om de aangegeven waarde van [B.V. 1] te volgen omdat enkel is verwezen naar conceptcijfers van [B.V. 1] , zonder specificaties van de individuele balansposten van [B.V. 1] Ook is de afwaardering van € 41.285.664 op [N.V. 1] niet onderbouwd en zijn er geen uitgebreide jaarstukken van [N.V. 1] overgelegd. Verweerder geeft de gemachtigde 14 dagen de tijd om deze stukken alsnog te overleggen en verzoekt hem vóór 25 november 2014 contact op te nemen voor het plannen van een hoorgesprek. Verweerder geeft aan dat hij bij het uitblijven van een reactie voor genoemde datum ervan uit zal gaan dat eiser geen gebruik wenst te maken van zijn hoorrecht, waarna het bezwaar zal worden afgewikkeld. Verweerder heeft geen reactie van de gemachtigde ontvangen.
15. Bij brief van 13 april 2015 heeft verweerder de gemachtigde voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie toe te sturen, én wel vóór 22 april 2015. Op 13 april 2015 heeft verweerder ook eiser een brief gestuurd waarin hij aangeeft dat hij voornemens is om het bezwaar af te wijzen omdat niet is gereageerd op zijn verzoeken om informatie.
16. Per e-mailbericht van 21 april 2015 heeft de gemachtigde verzocht om drie weken uitstel in verband met vakantie, hetgeen door verweerder is verleend tot 13 mei 2015. De gemachtigde heeft per e-mailbericht van 12 mei 2015 nogmaals om drie weken uitstel verzocht in verband met vakantie, welk verzoek door verweerder is afgewezen.
17. Eiser is enig aandeelhouder van [B.V. 1] , die een aandelenbelang van [100 percent; Hof] heeft in [N.V. 1] Laatstvermelde vennootschap is op 12 oktober 2012 in staat van faillissement verklaard, waarbij het faillissement ten tijde van de zitting van de rechtbank op 13 februari 2018 nog niet was afgewikkeld.
18. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 16 juni 2015 de aanslag gehandhaafd.
19. De (toenmalige) gemachtigde mr. [naam 8] heeft bij e-mailbericht van 19 mei 2017 gericht aan de heer [naam 9] van de Belastingdienst onder meer het volgende geschreven:
"Volgens onze gegevens is de nalatenschap van mevrouw [naam 4] nog steeds niet verdeeld. Ten aanzien van de bedrijfsopvolgingsregeling doe ik hierbij een verzoek om toepassing."
De heer [naam 9] is niet betrokken bij de aanslagregeling van de aanslag erfbelasting ten laste van eiser.”
Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het saldo van de nalatenschap geschat op € 40.000.000. De schatting is gebaseerd op het volgende:
Effectenportefeuille (renseignering [bank] ) € 20.000.000
Trustvermogen € 25.000.000
Box 2-vermogen € 35.000.000
Overig privévermogen € p.m.
Totaal huwelijksgemeenschap € 80.000.000
waarvan in de nalatenschap 50% € 40.000.000.
[N.V. 1] is op 12 oktober 2012 failliet verklaard, [B.V. 1] op 28 mei 2014 en belanghebbende is op 8 juli 2015 persoonlijk failliet verklaard.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de aanslag erfbelasting tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder houdt partijen in hoger beroep verdeeld de vraag of:
-
belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan;
-
de inspecteur de aanslag heeft gebaseerd op een redelijke schatting;
-
belanghebbende overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag te hoog is vastgesteld;
-
de bedrijfsopvolgingsregeling toepassing vindt.
Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de aanslag tot een naar een verkrijging van € 3.112.500 (¼ x 1/2 x € 15 mln.= € 1.875.000 plus het fictieve vruchtgenot ad (6% x 11 x € 1.875.00 = € 1.237.500).
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.