Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4542, 18/00454
Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4542, 18/00454
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 november 2019
- Datum publicatie
- 25 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:4542
- Zaaknummer
- 18/00454
Inhoudsindicatie
Kwalificeert geschrift als uitspraak op bezwaar?
Uitspraak
kenmerk 18/00454
26 november 2019
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 24 juli 2018 in de zaak met kenmerk 17/5566 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: J.J. Houmes (Rijkse Accountants & Adviseurs)
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking van 16 augustus 2016 heeft de inspecteur vastgesteld dat
belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.
Belanghebbende heeft daar, bij brief ingekomen bij de inspecteur op 16 september 2016,
bezwaar tegen gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 november 2017, het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 juli 2018 als volgt beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op in totaal € 12.600;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.500.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 6 augustus 2018. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2019. Namens
belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd en namens de inspecteur zijn verschenen L.W. Nooteboom, P.J. Dieltjes en G. Zuur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld.
“1. Eiser heeft voor de tijdvakken eerste kwartaal 2013 tot en met tweede kwartaal 2015 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting, telkens binnen zes weken na de voldoening.
2. Bij brief van 14 juli 2016, ontvangen door verweerder op 15 juli 2016, heeft de gemachtigde van eiser een ingebrekestelling gestuurd ten aanzien van het uitblijven van een uitspraak op bezwaar inzake de bovengenoemde kwartalen. Hierin heeft de gemachtigde van eiser abusievelijk ook het derde kwartaal van 2015 opgenomen.
3. Tot de stukken van het geding behoort een brief van verweerder van 19 juli 2016 waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift
Geachte heer Houmes,
U heeft de Belastingdienst in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de door uw cliënt, [X] , ingediende bezwaarschriften tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak; 01-01-2013 tot en met 30-09-2015. Ik dien hier binnen veertien dagen na ontvangst van de ingebrekestelling (15 juli 2016) op te beslissen. Dat doe ik bij deze.
Uitspraak op het bezwaarschrift
Ik kom aan uw bezwaar te gemoed en zal overgaan tot het verlenen een teruggaaf ter zake van de voldane omzetbelasting over het hiervoor genoemde tijdvak.
(…)
Beroep
U kunt tegen mijn uitspraak in beroep gaan. Ik verwijs hiervoor naar de bijlage (z.o.z.)
(…)”
4. Met dagtekening 23 september 2016 heeft verweerder “verminderingsbeschikkingen” naar eiser gestuurd waarin bovenaan staat vermeld “Uitspraak op bezwaarschrift”. Daarin is aangegeven welke bedragen aan omzetbelasting eiser terugkrijgt met betrekking tot de onderhavige tijdvakken. In deze stukken staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“De inspecteur komt aan het bezwaar tegemoet. Het te verrekenen of terug te ontvangen bedrag staat vermeld als eindbedrag in de rechterkolom. (…)
Als u het niet eens bent met de uitspraak op het bezwaarschrift, kunt u ertegen in beroep gaan bij de rechtbank. Bij welke rechtbank u een beroepschrift moet indienen, leest u op de achterkant van dit biljet.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof het volgende toe.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van de inspecteur van 2 maart 2016 aan belanghebbende waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Betreft: Bezwaarschriften omzetbelasting
Geachte heer/mevrouw,
[…]
Deze herijking heeft geleid tot het standpunt dat vanwege het neutraliteitsbeginsel de Osteopaat met een registratie in het NRO dan wel NOF, voor de gezondheidskundige verzorging van de mens die hij/zij als Osteopaat verricht, de vrijstelling van 11-1-g Wet OB kan toepassen. […]
U hebt bezwaar gemaakt tegen de betaling van omzetbelasting zoals vermeld op uw aangiften en meegedeeld te willen aanhaken bij de uitkomsten van eerder genoemde procedure. De Belastingdienst gaat nu over tot afwikkeling van deze bezwaarschriften zoals beschreven in de VSO. […]
De door u verrichte diensten op het gebied van osteopathie zijn vrijgesteld voor de omzetbelasting. […]”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende recht heeft op een dwangsom. Meer specifiek is in geschil of de brief van de inspecteur van 19 juli 2016 (hierna ook: de brief) heeft te gelden als uitspraak op bezwaar.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.