Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:455, 18/00125

Gerechtshof Amsterdam, 29-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:455, 18/00125

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 januari 2019
Datum publicatie
20 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:455
Zaaknummer
18/00125

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; aftrek specifieke zorgkosten; met een in hoger beroep overgelegd vergoedingenoverzicht maakt belanghebbende (een deel van) de uitgaven aannemelijk. Voor het toekennen van een kostenvergoeding in hoger beroep is geen aanleiding nu de noodzaak tot het instellen van hoger beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende (in casu: het niet tijdig verstrekken van het vergoedingenoverzicht)

Uitspraak

Kenmerk 18/00125

29 januari 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: J.A. Klaver

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/2489 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 november 2016 voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 31.566.

1.2.

De inspecteur heeft met dezelfde dagtekening voor het jaar 2013 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd (hierna: de aanslag Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 3.992.

1.3.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 april 2017 de aanslag IB/PVV alsmede de aanslag Zvw gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 20 februari 2018 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

De rechtbank:

 verklaart het beroep gegrond voor zover dat betrekking heeft op de aanslag ib/pvv 2013;

 verklaart het beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op de aanslag zvw 2013;

 vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de aanslag ib/pvv 2013;

 vermindert de aanslag ib/pvv 2013 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.165;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.251;

 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep, dat enkel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank inzake de onder 1.1 genoemde aanslag IB/PVV, is bij het Hof ingekomen op 21 maart 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Namens belanghebbende is verschenen gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. V.D.R.M. van Schijndel en R.G.A. de Jong. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor nader schriftelijk onderzoek dat ziet op een door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting overlegde vergoedingenoverzicht van [de zorgverzekeraar] voor 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

1.7.

De Inspecteur heeft bij brief van 13 november 2018, bij het Hof ingekomen op

19 november 2018, gereageerd op het overzicht van [de zorgverzekeraar]. Gemachtigde van belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 30 november 2018, bij het Hof ingekomen op 3 december 2018. Het Hof heeft met instemming van partijen het onderzoek gesloten.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eiser is geboren op 4 mei 1947. Eiser is gehuwd met [de echtgenote]. Samen hebben zij twee kinderen en vier kleinkinderen.

2. Eiser en zijn echtgenote pasten in 2013 gedurende 160 dagen op twee minderjarige kleinkinderen. Hiervoor hebben zij een bruto vergoeding ontvangen van € 6.067.

3. Eiser heeft de woning aan de [A-straat] te [Z] in eigendom. In de woning zijn twee slaapkamers ingericht voor de kleinkinderen. Voorts heeft eiser een auto van het merk Citroen (kenteken [kentekennummer]) in eigendom.

4. De echtgenote van eiser was gedurende 2013 ziek.

5. Het verzamelinkomen van de echtgenote bedroeg in 2013 € 897.”

2.2.

Het Hof gaat van de zelfde feiten uit en voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

Belanghebbende is in 2013 18 keer behandeld door arts [naam arts]. De kosten van deze acupunctuurbehandelingen bedroegen € 1.590, waarvan € 300 door [de zorgverzekeraar] is vergoed.

2.4.

In de bezwaarfase is aan belanghebbende een aftrek voor specifieke zorgkosten van

€ 482 verleend. Deze aftrek bestond uit (i) € 368 voor vervoerskosten (reiskosten voor

18 acupunctuurbehandelingen, zie hiervoor onder 2.3, plus reiskosten voor fysiotherapie),

(ii) € 81 voor medische pedicurebehandelingen, en tot slot (iii) € 33 voor medicijnen.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is alleen nog in geschil de hoogte van de aftrek specifieke zorgkosten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten hoger beroep

7 Beslissing