Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4614, 19/00051
Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4614, 19/00051
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 november 2019
- Datum publicatie
- 1 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:4614
- Zaaknummer
- 19/00051
Inhoudsindicatie
Fiscaal procesrecht. Verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte IB/PVV is terecht en voor het juiste bedrag opgelegd.
Uitspraak
Kenmerk 19/00051
28 november 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/1840 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 8 september 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.295. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd (hierna: de Verzuimboete).
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 maart 2018, heeft de inspecteur de aanslag en de Verzuimboete gehandhaafd.
Bij uitspraak van 5 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende per post ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 januari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2019. Aldaar zijn verschenen voormelde gemachtigde en namens de inspecteur mr. M. Gomes en P. Keizer. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
Bij brief van 28 februari 2016 heeft verweerder eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015.
Desgevraagd heeft verweerder aan eiseres uitstel verleend voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 tot 1 mei 2017.
Bij brief van 23 mei 2017 heeft verweerder eiseres herinnerd aan zijn uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2015 (Hof: hierna de Herinneringsbrief).
Bij brief van 23 juni 2017 heeft verweerder eiseres aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2015 (Hof: hierna de Aanmaning). Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de aangifte nu uiterlijk
7 juli 2017 door hem dient te zijn ontvangen. Ook heeft verweerder eiseres een boete aangezegd indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven.
Eiseres heeft op 25 augustus 2017 aangifte IB/PVV 2015 gedaan.”
Belanghebbende heeft van de hiervoor vermelde feiten uitsluitend bestreden dat de aangifte niet op 25 augustus 2017 (zie rechtbankuitspraak onder 1.5), doch op 25 juli 2017 is gedaan. De inspecteur heeft dit erkend, zodat het Hof ook van laatstgenoemde datum zal uitgaan.
Nu de overige door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
Zowel de aangifte, als de Herinneringsbrief, als de Aanmaning zijn naar het adres van belanghebbende gestuurd.
Het te betalen bedrag (aan IB/PVV) bedraagt € 96.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de inspecteur terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende de Verzuimboete heeft opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.