Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4617, 18/00664

Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4617, 18/00664

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 november 2019
Datum publicatie
1 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:4617
Formele relaties
Zaaknummer
18/00664
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; uitgaven voor specifieke zorgkosten. Fiscaal procesrecht; ter zitting bij de rechtbank uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken grief mag niet wederom in hoger beroep worden opgevoerd.

Uitspraak

Kenmerk 18/00664

5 november 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/287 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.406.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 8 december 2017, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.806.

1.3.

Bij uitspraak van 11 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 november 2018, aangevuld bij brief van 19 december 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Aldaar is verschenen belanghebbendes gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. T.V. van der Veen en M. Gomez. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser woonde samen met zijn echtgenote in het onderhavige jaar op het adres [A-straat 1] te [Z] . Zij beschikten niet over een auto.

2. Een van de kinderen van eiser, [B] , geboren op [..-..-....] , (hierna: de zoon), woonde in het onderhavige jaar op het adres [C-straat 1] te [D] . Op dit adres is de woonzorginstelling [De E] gevestigd, een instelling voor mensen met een geestelijke handicap of een psychiatrische aandoening. Van 19 januari 1999 tot 12 juni 2003 woonde de zoon van eiser op hetzelfde adres als eiser. Van 12 juni 2003 tot 22 april 2008 woonde de zoon van eiser op het adres [F-straat 1] te [Z] en van 22 april 2008 tot 15 augustus 2013 woonde de zoon van eiser op het adres [G-straat 1] te [Z] . Vanaf 15 augustus 2013 woont de zoon van eiser in de woonzorginstelling [De E] te [D] .

3. Eiser heeft op 16 maart 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.742. Dit bedrag is opgebouwd uit inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 6.294, inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van € 8.112 en daarop zijn specifieke zorgkosten van € 1.456 en uitgaven weekendbezoek gehandicapten van € 1.208 in mindering zijn gebracht.

4. Met dagtekening 18 november 2016 is de onderhavige aanslag opgelegd. Verweerder is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte en heeft de aftrek specifieke zorgkosten en de uitgaven weekendbezoek gehandicapten gecorrigeerd.

5. Eiser heeft hiertegen op 28 december 2016 bezwaar gemaakt. Op 22 juni 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst.

6. Verweerder heeft op 8 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij is gedeeltelijk aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen. Verweerder heeft een aftrek wegens weekenduitgaven voor gehandicapten toegestaan van € 600. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar tevens beslist op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding van eiser. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat hij van oordeel is dat de aanslag niet is herzien wegens een onrechtmatigheid die aan de Belastingdienst is te wijten maar omdat de aanslag is herzien op grond van gegevens die eiser pas in de bezwaarfase heeft verstrekt.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

In hoger beroep heeft belanghebbende een handgeschreven notitie overgelegd. Hierop is het volgende vermeld:

“2015

[Auto 1] [kenteken ..-..-..]

[Auto 2] [kenteken ..-...-.] ”

2.3.

De in de aangifte opgenomen aftrek specifieke zorgkosten ad € 1.456 heeft belanghebbende in een schrijven van 1 augustus 2016 nader uitgesplitst, in deze uitsplitsing is onder meer een bedrag van € 100 voor “natriumbeperkt dieet vrouw” opgenomen. Deze aftrekpost is geweigerd omdat geen dieetbevestiging is overgelegd. In de motivering van de uitspraak op bezwaar is opgenomen “U claimt een aftrek voor een dieet. Ondanks het verzoek hiertoe heeft u geen dieetverklaring overgelegd. Aftrek voor een dieet is dan ook niet mogelijk. Ik verleen dan ook geen aftrek hiervoor”.

2.4.

In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank op 2 augustus 2018 is vermeld:

“In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart de gemachtigde van eiser:

Ik kom terug op de aftrek van kosten voor extra kleding en beddengoed en de aftrek van

kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet. Ook leg ik mij neer bij het standpunt

van verweerder dat de kosten van vervoer € 35 moeten zijn en kan ik leven met een aftrek

van kosten voor hulpmiddelen van € 74.”

2.5.

Tot de stukken die belanghebbende in hoger beroep heeft overgelegd behoort tevens een op 1 februari 2018 ondertekende “Dieetbevestiging 2015” voor belanghebbende.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

- kan belanghebbende in hoger beroep nog aftrek van (gestelde) extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet claimen;

- heeft belanghebbende recht op (een hogere) aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?;

- heeft belanghebbende recht op (een hogere) aftrek wegens weekenduitgaven voor gehandicapten als bedoeld in artikel 6.25 van de Wet IB 2001?; en

- heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing