Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4622, 19/00285
Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4622, 19/00285
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 september 2019
- Datum publicatie
- 1 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:4622
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:789
- Zaaknummer
- 19/00285
Inhoudsindicatie
Loonbelasting. Gebruikelijkloonregeling.
Uitspraak
Kenmerk 19/00285
19 september 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R.A. Van Heijningen),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/3222 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 28 juli 2017 aan belanghebbende over het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.034.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 26 juni 2018, die aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 13 februari 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 maart 2019, aangevuld bij brief van 19 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. [A B.V.] (hierna: de BV) en eiseres hebben met dagtekening 18 mei 2015 een overeenkomst tussen respectievelijk werkgever en werknemer ondertekend. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
1. Eiseres] treedt met ingang van 18 mei 2018 bij werkgever in dienst in de functie van Directrice met Algemene Bevoegdheid.
(…)
4. [ Eiseres] zal in de eerste jaren werken op een onkosten nota en bij goed beleid komt zij in aanmerking van een bonus ter grootte van 10% van het netto resultaat.
2. De BV is opgericht op 18 mei 2015. Eiseres houdt 5% van de aandelen in de BV. De winst van de BV bedraagt zowel ultimo 2015 als ultimo 2016 € 27.475.
3. Uit een door verweerder ingebracht overzicht van een bankrekening van eiseres blijkt dat de BV in de periode 7 juli 2015 tot ultimo 2015 vier keer een bedrag op die rekening heeft overgemaakt met de omschrijving ‘Onkosten’, te weten op 14 juli € 480, op 19 augustus € 550, op 21 september € 400 en op 30 oktober € 400.
4. In haar aangifte voor de ib/pvv voor het jaar 2015 heeft eiseres een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 8.534. In deze aangifte zijn ter zake van haar werkzaamheden voor de BV geen inkomsten in aanmerking genomen.
Bij brief van 5 april 2017 heeft verweerder aan eiseres bericht dat hij voornemens is het aangegeven inkomen te verhogen met € 27.500, zijnde het loon dat normaal is voor het niveau en de duur van de arbeid die eiseres voor de BV heeft verricht.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
Tot de stukken van het geding behoort een niet ondertekend exemplaar van een document getiteld “OPRICHTING [A B.V.] ”, waarin (onder meer) het volgende is opgenomen:
“Heden, achttien mei tweeduizend vijftien, verschenen voor mij (…)
1. belanghebbende]; en
2. de heer [B] (…);
hierna tezamen te noemen: de oprichter.
De comparanten verklaarden bij deze akte een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op te richten en daarvoor de volgende statuten vast te stellen:
Naam en zetel
Artikel 1
1. De vennootschap draagt de naam: [A B.V.]
(…)
Slotverklaringen
De comparanten verklaarden tenslotte:
A. BESTUUR, BOEKJAAR, GEPLAATST KAPITAAL
(…)
3. Bij de oprichting is geplaatst eenhonderd (100) aandelen met stemrecht, vertegenwoordigende een geplaatst kapitaal van een honderd euro (€ 100,00).
4. In het geplaatste kapitaal wordt deelgenomen door de oprichters als volgt:
- de sub 1 genoemde oprichtster voor vijf (5) aandelen genummerd 1 tot en met 5; en
- de sub 2 genoemde oprichter voor vijf en negentig (95) aandelen genummerd 1 tot en met 100. (…)”
In de “Aangifte winst met bijlage | VpB” van [A B.V.] voor het jaar 2015 (boekjaar 05/2015 – 12/2016), is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Gegevens aandeelhouders |
||
(…) |
Naam aandeelhouder |
|
Spec aandeelhouders (1) |
(…) |
[B] |
(…) |
[belanghebbende] |
|
(…) |
Nominale waarde gewone aandelen einde boekjaar |
|
Spec aandeelhouders (2) |
95 |
|
5” |
Uit een tot de stukken van het geding behorend uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [A B.V.] volgt dat belanghebbende op 18 mei 2015 in functie is getreden als Algemeen directeur en op 9 oktober 2018 als zodanig is uitgetreden.
3 Geschil in hoger beroep
Het geschil betreft het op € 27.500 door de inspecteur met toepassing van artikel 12a van de Wet LB 1964 vastgestelde gebruikelijk loon ter zake van door belanghebbende in 2015 ten behoeve van [A B.V.] (hierna ook de BV) verrichtte werkzaamheden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.