Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5018, 18/00567

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5018, 18/00567

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 december 2019
Datum publicatie
20 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:5018
Zaaknummer
18/00567

Inhoudsindicatie

Proceskosten; optreden als beroepsmatig rechtsbijstandverlener of als executeur-testamentair?

Uitspraak

kenmerk 18/00567

12 december 2019

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

De erfgenaam van [X] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak van 24 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/370 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 april 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 10.850 en het verlies op de voet van artikel 3.151 van de Wet IB 2001 bij beschikking vastgesteld op € 10.850.

1.2.

De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 22 december 2017 de aanslag IB/PVV gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een door eiseres te ontvangen bedrag van € 19.596 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade aan eiseres van € 500, en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 3 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 27 februari 2019 gerepliceerd; de inspecteur heeft bij brief van 20 maart 2019 gedupliceerd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2019. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. M.LM. Wassenaar-Payens en J.H. van Wier. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

In het verloop van het geding na de uitspraak van de rechtbank ziet het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.

2.2.

[X] is op [...] overleden. Ze was de weduwe van [Y] die op [...] is overleden.

2.3.

Op 5 augustus 2014 heeft [A] de aangifte IB/PVV 2014 van [X] ingediend. 2.4. Bij brief van 28 april 2016 heeft [A], werkzaam bij [bedrijfsnaam] en op briefpapier van die onderneming, een bezwaarschrift ingediend tegen de ten name van de overleden [X] opgelegde aanslag IB/PVV 2014. In dit bezwaarschrift is vermeld dat in de aangifte ten onrechte niet is vermeld dat erflaatster in 2014 in verband met het overlijden in 2014 van haar echtgenoot een lijfrente-uitkering heeft ontvangen waarop loonheffing is ingehouden en dat het over 2014 alsnog in aanmerking nemen van deze uitkering leidt tot een teruggave van € 19.346.

2.5.1.

De rechtbank heeft [A] op 2 februari 2018 een brief gestuurd waarin hij wordt verzocht om een schriftelijke machtiging en een verklaring van erfrecht toe te sturen.

2.5.2.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft [A] een verklaring van erfrecht (als aangehaald onder 2.5.3) en een verklaring van executele overgelegd.

2.5.3.

In de door [A] aan de rechtbank overgelegde verklaring van erfrecht betreffende de nalatenschap van [X] en [Y], opgemaakt 9 januari 2015 door mr. [naam notaris], notaris te Schagen, is onder meer het volgende vermeld:

“Erfopvolging en aanvaardingIn haar testament heeft de overledene de Stichting Koningin Wilhelmina Fonds voor Kankerbestrijding tot haar enig erfgenaam benoemd.(…)Executeur en AfwikkelingsbewindvoerderIn dit testament heeft de overledene de heer [A] (…) benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Deze heeft de benoeming aanvaard.(…)Conclusie

De heer (…) [A] voornoemd is als executeur en afwikkelingsbewindvoerder, als enige bevoegd de nalatenschap van de overledene te beheren en hierover te beschikken.”

2.5.4.

In de door [A] overgelegde verklaring van executele is eveneens vermeld dat hij is benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.

3 Geschil in hoger beroep

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het hoger beroep beperkt tot de vraag of voor door [A] in de bezwaarfase en in beroep verrichte werkzaamheden recht bestaat op een vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 6. Beslissing