Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5019, 18/00599

Gerechtshof Amsterdam, 29-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5019, 18/00599

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 oktober 2019
Datum publicatie
20 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:5019
Formele relaties
Zaaknummer
18/00599

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; verliesverrekening-, verliesvaststellingbeschikkingen (artt. 3.150, 3.151, 3.152, 3.153 Wet IB 2001)

Uitspraak

kenmerk 18/00599

29 oktober 2019

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: M.W. Badulkhan,

tegen de uitspraak van 12 september 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/3358 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 januari 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.446.

1.2.

De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 13 juni 2017 de aanslag IB/PVV gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 12 september 2018 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 23 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 21 november 2018 gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. drs. B.J.E. Lodder en mr. C.A. Roep. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder – de navolgende feiten vastgesteld:

“ 1. Eiser heeft op 5 maart 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.446.

2. Met dagtekening 27 januari 2017 is de onderhavige aanslag aan eiser opgelegd.

3. Eiser heeft hiertegen op 9 maart 2017 bezwaar gemaakt waarbij eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat bij het opleggen van de aanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met een bedrag van € 532.261 aan verrekenbare verliezen.

4. Op 10 mei 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

5. Verweerder heeft op 13 juni 2017 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard.

6. Tot de gedingstukken behoort een beschikking IB/PVV 2007, met dagtekening 16 december 2015. Hierin staat vermeld dat de aanslag IB/PVV 2007 van eiser opnieuw is berekend. De beschikking luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“De verschuldigde [IB/PVV] is niet gewijzigd. Het verzamelinkomen is opnieuw vastgesteld. Ter informatie zijn, indien van toepassing, ook de verliesstanden en de stand van de persoonsgebonden aftrek opgenomen.

Verzamelinkomen

Inkomen uit werk en woning € 21 629

Nieuw verzamelinkomen € 21 629

Ondernemingsverlies

Nog te verrekenen uit andere jaren € 553 890

Dit jaar verrekend af € 21 629

Nog te verrekenen € 532 261”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende voor het jaar 2015 aanspraak kan maken op vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning omdat er nog verrekenbare verliezen uit andere jaren zijn ten bedrage van € 532.261.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing