Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5021, 18/00646, 18/00647
Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5021, 18/00646, 18/00647
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 december 2019
- Datum publicatie
- 20 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:5021
- Zaaknummer
- 18/00646, 18/00647
Inhoudsindicatie
Invorderingswet 1990; Kostenwet invordering rijksbelastingen; artikel 75 van de Leidraad Invordering 2008; kosten van betekening dwangbevel
Uitspraak
kenmerken 18/00646 en 18/00647
12 december 2019
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. E. van der Meulen (LEAN Lawyers te Utrecht)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 17 oktober 2018 in de zaken met kenmerken HAA 17/2487 en 17/2488 in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft met dagtekening 6 april 2017 aan belanghebbende een dwangbevel tot betaling van een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/pvv) voor het jaar 2012 uitgevaardigd en daarbij € 2.710 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
De ontvanger heeft met dagtekening 6 april 2017 aan belanghebbende een dwangbevel tot betaling van een aan belanghebbende opgelegde aanslag in IB/Pvv voor het jaar 2013 uitgevaardigd en daarbij € 1.585 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
De ontvanger heeft – na daartegen bij brieven van 19 april 2017 gemaakt bezwaar – bij uitspraken van 2 mei 2017 de betekeningskosten gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroepen bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 17 oktober 2018 de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 19 november 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 25 januari 2019 gemotiveerd. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de ontvanger zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiser heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 niet voldaan binnen de daarvoor gestelde termijnen, ook niet nadat hij daartoe is aangemaand.
2. Daarna zijn dwangbevelen betekend, waarbij vervolgingskosten [Hof: die zijn vermeld in 1.1] in rekening zijn gebracht.”
Het Hof gaat uit van dezelfde feiten en vult deze als volgt aan.
De ontvanger heeft bij brief van 1 februari 2016 het verzoek van belanghebbende om kwijtschelding van de aanslag IB/pvv voor (onder andere) het jaar 2012 (voor een openstaand bedrag van € 40.114) afgewezen.
De ontvanger heeft bij brief van 18 april 2016 het verzoek van belanghebbende om uitstel van betaling (of betalingsregeling) van onder andere de aanslagen IB/pvv voor de jaren 2012 (voor een openstaand bedrag van € 40.114) en 2013 (voor een openstaand bedrag van € 23.240) afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen vorenbedoelde beslissingen (administratief) beroep ingesteld bij de directeur van de Belastingdienst. Dit beroep is bij uitspraak van 21 september 2016 afgewezen. Afschriften van vorenbedoeld beroepschrift en uitspraak heeft belanghebbende in eerste aanleg bij de rechtbank ingediend. De uitspraak van de directeur van de Belastingdienst van 21 september 2016 luidt onder andere als volgt:
“(…)
Beoordeling van het beroep (overwegingen)
In het geding zijn de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren (…), 2012 en 2013 (…). In eerste instantie heeft u voor deze aanslagen verzocht om kwijtschelding. In de wet- en regelgeving van de Belastingdienst is onder meer bepaald, dat geen kwijtschelding wordt verleend als het aan een belastingschuldige (verder: u) kan worden toegerekend, dat de belastingschuld niet kan worden voldaan. Hiervan is onder meer sprake als:
- er ten onrechte voorlopige teruggaven aan u werden verleend op basis van een door u ingediend verzoek hiertoe
- u wist of redelijkerwijs kon voorzien dat er een belastingaanslag zou worden opgelegd en u in verband hiermee heeft verzuimd hiervoor te reserveren.
In uw geval is van beide situaties sprake. Ik zal dit nader toelichten.
Met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting is mij het volgende gebleken. Gedurende de betreffende jaren werd telkens een voorlopige teruggaaf aan u verleend en betaalbaar gesteld. Deze teruggaven waren gebaseerd op een arbeidsinkomen van respectievelijk € 104.094, € 104.302 en € 100.748. U wenste aanspraak te maken op de aftrek van kosten in verband met het bezit van een eigen woning (de zogenaamde hypotheekrente aftrek). Deze werden jaarlijks vastgesteld op € 80.600. Uw inkomsten en aftrekposten werden automatisch vastgesteld op basis van een eerder door u ingediend verzoek hiertoe.
Uit uw aangiften bleek echter, dat uw arbeidsinkomen (en de daarmee samenhangende loonheffing) veel lager was dan in het verzoek was aangegeven. Ook bleek uw aandeel in de hypotheekrente aftrek veel lager, Daarom moet u (een deel van) de verleende teruggaven (terug)betalen. U wist of u kon ten minste redelijkerwijs vermoeden, dat de vastgestelde voorlopige teruggaven te hoog waren vastgesteld. U heeft niet adequaat gehandeld om te voorkomen, dat u bedragen moest (terug) betalen, bijvoorbeeld door de voorlopige teruggaven aan te passen of door te reserveren voor voorzienbare belastingschuld. Dit wordt aan u toegerekend en daarom wordt kwijtschelding niet verleend.
(…)
Vervolgens heeft u een verzoek om uitstel van betaling (betalingsregeling) ingediend. (…)
Bij de beoordeling van uw verzoek om kwijtschelding is uiteen gezet, waarom u kon weten of redelijkerwijs kon vermoeden, dat belastingaanslagen zouden worden opgelegd. U had dan ook moeten reserveren voor deze voorzienbare belastingschuld. Daarom wordt uitstel van betaling (betalingsregeling) niet verleend.
Gelet op deze overwegingen kom ik niet aan uw beroep tegemoet.
(…)”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de ontvanger terecht voor het betekenen van de dwangbevelen kosten in rekening heeft gebracht (standpunt ontvanger) of niet (standpunt belanghebbende).
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.