Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:516, 18/00100

Gerechtshof Amsterdam, 17-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:516, 18/00100

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 januari 2019
Datum publicatie
28 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:516
Zaaknummer
18/00100

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet verschuldigde verdragsbijdrage. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat (i) de inspecteur en de belastingrechter onbevoegd zijn de (on)rechtmatigheid van het besluit om belanghebbende als verdragsgerechtigde aan te merken, op grond waarvan hij de verdragsbijdrage is verschuldigd, te toetsen omdat die toets aan het College zorgverzekeringen en de bestuursrechter is voorbehouden, en voorts dat (ii) de door belanghebbende verschuldigde verdragsbijdrage niet (deels) kan worden aangemerkt als ingehouden premie die als zijnde voorheffing dient te worden verrekend met de op de aanslag verschuldigde IB/PVV.

Uitspraak

Kenmerk 18/00100

17 januari 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 23 februari 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/3022 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.707 en, voor de premie volksverzekeringen, naar een premie-inkomen van € 29.707 (hierna: de aanslag IB/PVV 2014). Hierbij is voor de premie volksverzekeringen uitgegaan van een verzekeringsplicht in Nederland lopende van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 2 juni 2017, het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

1.3.

Met dagtekening 17 juni 2017 heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking gegeven waarbij het premie-inkomen voor de premie volksverzekeringen is verlaagd naar € 25.022 en het bedrag van de premie volksverzekeringen naar € 3.315 (13,25% van € 25.022). Hierbij is voor de premie volksverzekeringen uitgegaan van een verzekeringsplicht in Nederland lopende van 1 april 2014 tot en met 31 december 2014.

1.4.

Bij uitspraak van 23 februari 2018 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 6 maart 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, bij het Hof ingekomen op respectievelijk 9 april 2018 en 23 april 2018.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. S.M.G.P. Heijnen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eiser, geboren in Nederland, en zijn echtgenote zijn [in] 2008 naar Frankrijk geëmigreerd. Daar hebben zij tot 2014 gewoond. Met ingang van 1 april 2014 zijn zij geremigreerd naar Nederland en sindsdien wonen eiser en zijn echtgenote op [adres] in [plaats] . Tot 1 april 2014 is eiser niet verzekerd geweest ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen.

2. In 2014 ontving eiser een pensioen en een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank. Op 13 april 2015, ontvangen door verweerder op 21 april 2015, heeft eiser aangifte IB/PVV 2014 gedaan. Bij het doen van aangifte is eiser uitgegaan van een verzekeringsplicht in Nederland lopende vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. In zijn aangifte heeft eiser gekozen voor toepassing van het in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) opgenomen keuzerecht om te worden behandeld als binnenlands belastingplichtige.

3. Met dagtekening 30 maart 2017 is de aanslag aan eiser opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.707. Van dit bedrag is tevens uitgegaan voor het berekenen van de premie volksverzekeringen, zijnde € 3.936 (13,25% van € 29.707). Bij het opleggen van de aanslag is, overeenkomstig de aangifte, uitgegaan van een verzekeringsplicht in Nederland lopende van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

4. Eiser heeft op 9 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

5. Op 2 juni 2017 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.

6. Met dagtekening 17 juni 2017 heeft verweerder een verminderingsbeschikking gegeven. Hierbij is de periode van verzekeringsplicht in Nederland aangepast naar 1 april 2014 tot en met 31 december 2014. Overeenkomstig is het premie-inkomen verlaagd naar € 25.022 en het bedrag van de premie volksverzekeringen naar € 3.315 (13,25% van € 25.022).”

2.2.

Het Hof zal van de zelfde feiten uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de uitspraak van de rechtbank juist is. In het bijzonder ligt voor de vraag of de verdragsbijdrage die belanghebbende in het jaar 2014 op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verschuldigd is, kan worden aangemerkt als een voorheffing in de zin van artikel 9.2 Wet IB 2001 en of in zoverre de aanslag IB/PVV 2014 moet worden verminderd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beoordeling van het geschil

6 6. Kosten

7 Beslissing