Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:517, 18/00074, 18/00075, 18/00076, 18/00077, 18/00078

Gerechtshof Amsterdam, 22-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:517, 18/00074, 18/00075, 18/00076, 18/00077, 18/00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 januari 2019
Datum publicatie
28 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:517
Formele relaties
Zaaknummer
18/00074, 18/00075, 18/00076, 18/00077, 18/00078

Inhoudsindicatie

Autohandel. Niet aangegeven verzekeringspenningen (verzekeringsfraude). Het Hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de (navorderings)aanslagen IB/PVV terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld en dat de daarbij opgelegde boetes terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Anders dan de rechtbank vindt het Hof wel aanleiding de boetes verder te matigen (tot op 10% van de boetegrondslag) wegens de financiële omstandigheden van belanghebbende.

Uitspraak

kenmerken 18/00074 tot en met 18/00078

22 januari 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering,

tegen de uitspraak van 12 januari 2018 in de zaken met kenmerken HAA 16/457 t/m HAA 16/461 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Minister van Rechtsbescherming, te Den Haag, de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende belastingaanslagen opgelegd:

- Met dagtekening 10 december 2010 voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.901. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 28.329 opgelegd;

- Met dagtekening 12 februari 2011 voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.569. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 15.409 opgelegd;

- Met dagtekening 12 februari 2011 voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.151. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 9.509 opgelegd;

- Met dagtekening 11 februari 2011 voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.183. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 16.250 opgelegd;

- Met dagtekening 11 februari 2011 voor het jaar 2008 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 31.231;

- Met dagtekening 31 augustus 2011 voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.689. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 18.544 opgelegd;

- Met dagtekening 31 augustus 2011 voor het jaar 2009 een aanslag Zvw, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde (navorderings)aanslagen en tegen de boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend respectievelijk 10 december 2015 (Zvw 2008 en 2009), 18 december 2015 (IB/PVV 2005 en 2006), 23 december 2015 (IB/PVV 2007) en 30 december 2015 (IB/PVV 2008 en 2009), het volgende beslist:

- de aanslagen Zvw 2008 en 2009 zijn in stand gelaten;

- de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.498 en de vergrijpboete is verminderd tot € 6.147;

- de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.914 en de vergrijpboete is verminderd tot € 9.279;

- de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.151 en de vergrijpboete is verminderd tot € 7.607;

- de aanslag IB/PVV 2008 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.103 en de vergrijpboete is verminderd tot € 9.447;

- de aanslag IB/PVV 2009 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.609 en de vergrijpboete is verminderd tot € 8.994.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 12 januari 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist (waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- in de zaken HAA 16/457 tot en met HAA 16/459: verklaart de beroepen ongegrond;

- in de zaken HAA 16/460 en HAA 16/461:

- verklaart de beroepen voor zover zij zijn gericht tegen de aanslagen zvw 2008 en 2009 gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de aanslagen zvw 2008 en 2009 en handhaaft deze voor het overige;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de aanslagen zvw 2008 en 2009;

- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;

- veroordeelt verweerder om aan eiser een bedrag aan immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen van € 3.246;

- veroordeelt de Minister om aan eiser een bedrag aan immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen van € 2.254;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser aanvullend met een bedrag van € 899;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht, voor alle zaken in totaal € 46, aan eiser te vergoeden.”

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 22 februari 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 5 maart 2018 in hoger beroep verzocht om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht. Bij brief van de griffier van 4 april 2018 is dit verzoek (voorlopig) toegewezen en aangegeven dat (voorlopig) wordt afgezien van het heffen van griffierecht.

1.6.

Op 24 december 2018 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen, en op 7 januari 2019 is door het Hof een nader stuk (pleitnota) van de inspecteur ontvangen. Voornoemde nadere stukken zijn, over en weer, in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen F.H.M. van Hooff, mr. W.Y. Ip en A. Hommen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld.

“1. In de jaren 2005 tot en met 2009 woonde eiser op het adres [adres] te [plaats A] . Vanaf 29 augustus 2005 woonde eiser samen met zijn toenmalige partner [naam toenmalige partner] (hierna: de partner) op genoemd adres. Eiser heeft in zijn aangiftes ib/pvv 2005 tot en met 2009 voor het gehele jaar gekozen voor fiscaal partnerschap met de partner.

2. In oktober 2008 is verweerder naar aanleiding van een signaal naar de herkomst van een auto, [merk 1] , een onderzoek gestart naar de handel in auto’s door eiser, de verkoper van deze auto. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat er ook een strafrechtelijk onderzoek naar eiser liep.

3. Na een daartoe gedaan verzoek van verweerder heeft het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) op 7 april 2010 de processen-verbaal en bijlagen in het strafrechtelijk onderzoek naar eiser toegezonden aan verweerder. De officier van justitie heeft op grond van artikel 39f, eerste lid, onder c, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens aangegeven dat de benodigde strafvorderlijke gegevens door verweerder kunnen worden gebruikt.

4. Uit interne gegevens van de Belastingdienst blijkt dat in de periode van 2004 tot en met 2009 54 auto’s en motoren van eigenaar verwisseld zijn via eiser en de partner.

5. In een proces-verbaal van een op 17 november 2009 gehouden verhoor waarbij eiser door de politie als verdachte is verhoord, staat - voor zover hier van belang - het volgende (V= vraag of opmerking verbalisanten, A= antwoord of reactie eiser):

“WERK

V: Wat voor werk doe jij precies?

A: lk werk bij [een overheidsorgaan] op de afdeling risicobeheer en verzekering.”

6. In een proces-verbaal van een op 19 november 2009 gehouden verhoor waarbij eiser door de politie als verdachte is verhoord staat - voor zover hier van belang - het volgende (V= vraag of opmerking verbalisanten, A= antwoord of reactie eiser):

[het overheidsorgaan]

V:Wij hebben gezien dat jij voor onder andere correspondentie met verzekeringsmaatschappijen, regelmatig gebruik maakt van briefpapier of briefhoofden van [het overheidsorgaan] .

A:Ja voor mijn werk.

V:Nee voor je eigen schadeafwikkeling?

A:Voor mijn prive afwikkeling. Nou dat is misschien met de auto van [naam persoon 1] gebeurt. Ja want ik had die polis daar….

V:Ja het is wel een polis maar een prive aangelegenheid..

A:Ja ik heb wel eens een herinneringsbrief geschreven.

V:Waarom gebruik je dan [papier van het overheidsorgaan] .

A:Onbewust eigenlijk. Omdat ik dat op kantoor zat en daar die brief heb gemaakt. Daar heb ik niet over nagedacht. Toen we er achter kwamen met die dekkingsverschillen, Ik heb daar niet over nagedacht. Als jullie dat zeggen dan zal ik dat wel gedaan hebben. Maar echt onbewust. En de mail gebruikte ik omdat er ook per mail gecommuniceerd is.

V:Dat kan zo zijn. Maar is het zo dat bij correspondentie jouw functie onder staat?

A:Het staat er niet altijd onder.

V:Maar het is wel voorgekomen dat dat wel gebruikt wordt.

A:Kan zijn maar ik weet het niet zeker.

V:Ook met betrekking tot de motorfiets is een levendige correspondentie geweest tussen jou en [naam verzekeringsmaatschappij 1] ? Je kreeg te weinig?

A:Ja ik kreeg te kort. Dat hebben we dan veel per mail gedaan. Maar ook telefonisch met de expert.

V:Maar dan zie ik jou als [medewerker van het overheidsorgaan] ....dat je uit hoofde van je functie kennelijk contact met hen zoekt.

A:Omdat ik verzekerde ben bij hen. Je doelt op belangenverstrengeling? Dat sluipt er dan in. Ik heb er gewoon over gecommuniceerd dat ik er niet over eens was hoe het schade bedrag was opgebouwd.

V:Er staat mij bij dat je een verzekering is waar ambtenaar hun auto kunnen verzekeren. Kan iedereen dat doen.

A:Ja iedereen die bij [dit overheidsorgaan] werkt of gepensioneerde en gelieerde onderdelen kan daar zijn auto verzekeren.

V:Wie kan daar nog meet zijn auto verzekeren?

A:Familieleden van personeel.

V:En [naam persoon 1] ?

A:Nee want [naam persoon 1] zit niet in dat contract. Die is aangemeld als prive persoon. Maar wel via mijn mail.

V:Mocht dat?

A:Of ik kennisen mag aanmelden?

V: Ja

A:lk mag iedereen aanmelden natuurlijk.

V:Ik weet dat jij het antwoord heb gehad dat prive personen via een tussenpersoon aangemeld moest worden.

A:Ja dat klopt maar ik heb toen iets gezegd van ‘dan benoem je maar een tussenpersoon of maak je er maar een maatschappijpolis van of.”Dat scheelt namelijk weer provisie.

V:Voor wie scheelt dat provisie?

A:Voor [naam verzekeringsmaatschappij 1] .

V:Je hebt een tegen een verzekerings medewerker gezegd ‘je weet mijn positie, doe het nou maar anders haal ik de verzekeringen bij jullie weg of woorden van gelijke strekking?

A:Nee dat kan ik nooit gezegd hebben. Dat is mijn positie helemaal niet. Daar kan ik nooit over beslissen. Het is dus zeer onlogisch dat ik dat gezegd zou hebben. Ik heb me wel heel boos gemaakt op [naam verzekeringsmaatschappij 1] . Wat ik al zeg het lijkt me zeer onlogisch.

V:Maar het kan als pressiemiddel gebruikt kunnen zijn. Degene die jou spreekt weet misschien niet dat jij daar niet over gaat.

A:Dat zou kunnen maar ik heb weinig contact gehad via de telefoon met [naam verzekeringsmaatschappij 1] . En met die motor heb ik volgens mij in eerste instantie alleen met de expert te maken gehad, voorzover ik mij kan herinneren. Dit dispuut met die expert ging over de hoogte van het schadebedrag. [naam verzekeringsmaatschappij 1] ging daar niet over. Die volgen de expert.

V: Is dat zo? Bepaalt [naam verzekeringsmaatschappij 1] dat niet?

A: Nee, tenzij ze iets uit coulance willen doen. De expert bepaald de waarde en [naam verzekeringsmaatschappij 1] neemt dat normaal over. Tenzij ze denken dat ze uit eigen beweging wat willen doen maar dat is in deze niet het geval geweest.”

2005

7.1.

In 2005 heeft eiser voor een totaalbedrag van € 59.568 aan verzekeringspenningen ontvangen, afkomstig van drie verschillende verzekeringsmaatschappijen. Op 20 juli 2005 is via de stichting [naam stichting] rechtsbijstand in verband met de aangifte van diefstal van een [auto van het merk 2] met kenteken [kenteken 1] een bedrag van € 35.000 overgemaakt op de bankrekening van eiser, welk bedrag onderdeel uitmaakt van het voormelde bedrag van € 59.568.

7.2.

Tijdens het verhoor van eiser door de politie Noord-Holland Noord op

18 november 2009 heeft eiser verklaard dat hij aangifte heeft gedaan van diefstal van de [auto van het merk 2] terwijl deze auto feitelijk niet gestolen was.

7.3.

In de aangifte ib/pvv 2005 heeft eiser geen opgave gedaan van inkomsten afkomstig van verzekeringspenningen. Bij brief van 1 maart 2007 heeft verweerder eiser bericht een bedrag van € 1.425 aan rente en kosten van geldleningen voor de eigen woning niet in aftrek te zullen toelaten en in zoverre van de aangifte te zullen afwijken. Met dagtekening 28 maart 2007 is de aanslag ib/pvv 2005 in afwijking van de aangifte opgelegd.

7.4.

Met dagtekening 10 december 2010 is eiser de navorderingsaanslag ib/pvv 2005 opgelegd. Hierbij is rekening gehouden met een bedrag aan verzekeringspenningen van € 39.458.

7.5.

In de uitspraak op bezwaar is de inkomenscorrectie teruggebracht naar € 35.000 en is het percentage van de opgelegde vergrijpboete teruggebracht van 50% naar 40%.

2006

8.1.

Op 24 december 2005 heeft eiser aangifte gedaan van de diefstal van een [auto van het merk 3] met het kenteken [kenteken 2] in Tsjechië. Dit kenteken stond sinds 28 november 2003 op naam van eiser. Naar aanleiding van de aangifte heeft hij op 30 maart 2006 van [naam verzekeringsmaatschappij 2] een bedrag ontvangen van € 34.075,89 op zijn eigen bankrekening. Op 22 juni 2006 heeft in verband met deze schade nog een nabetaling van € 240,11 van [naam verzekeringsmaatschappij 2] aan eiser plaatsgevonden. Eiser heeft tegenover de politie bekend dat de auto in werkelijkheid niet gestolen was, maar is gedemonteerd en dat hij het geld bij de verzekeringsmaatschappij heeft geclaimd.

8.2.

Op 10 april 2006 heeft eiser namens de partner aangifte gedaan van diefstal van onderdelen van een [auto van het merk 3] met het kenteken [kenteken 3] . Dit kenteken stond sinds

7 september 2005 op naam van de partner. Op 8 mei 2006 heeft [naam verzekeringsmaatschappij 3] in verband hiermee een schadebedrag van € 11.385 uitgekeerd door overmaking op de bankrekening van de partner. Op 9 mei 2006 heeft de partner een bedrag van € 11.375 overgemaakt op de bankrekening van eiser. Eiser heeft tegenover de politie verklaard dat de diefstal van onderdelen niet heeft plaatsgevonden en dat hij zelf de onderdelen van de auto heeft meegenomen.

8.3.

Op 19 december 2005 heeft eiser aangifte van vernieling gedaan van een [auto van het merk 2] met kenteken [kenteken 4] . Dit kenteken stond sinds 20 juni 2005 op naam van de partner. Op 13 januari 2006 heeft hij ter zake van deze aangifte een bedrag ontvangen van € 5.734,96 op een en/of bankrekening op naam van eiser en de partner. Tijdens een politieverhoor op 2 december 2009 heeft eiser toegegeven dat het hier om een valse aangifte ging.

8.4.

In de aangifte ib/pvv 2006 heeft eiser geen opgave gedaan van inkomsten afkomstig van verzekeringspenningen. Met dagtekening 24 juli 2008 is de aanslag ib/pvv 2006 conform de aangifte opgelegd.

8.5.

Met dagtekening 12 februari 2011 is de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 opgelegd. Hierbij is rekening gehouden met een bedrag aan verzekeringspenningen van € 51.435 en een bedrag van € 14.655 in verband met inkomsten uit autohandel. In de uitspraak op bezwaar wordt de correctie teruggebracht naar € 51.435. De inkomsten uit autohandel zijn gecorrigeerd naar nihil. Het percentage van de opgelegde vergrijpboete is bij de uitspraak op bezwaar teruggebracht van 50% naar 40%.

2007

9.1.

Op 21 augustus 2007 heeft de partner aangifte van diefstal gedaan van een personenauto van het [merk 1] met kenteken [kenteken 5] . Dit kenteken stond vanaf 30 juni 2007 tot aan het moment van de aangifte op haar naam. Vóór 30 juni 2007 stond deze auto op naam van eiser. Op 15 november 2007 is naar aanleiding van de aangifte van diefstal € 39.785 door [naam verzekeringsmaatschappij 1] overgemaakt op de gezamenlijke bankrekening van eiser en de partner. Op dezelfde datum is € 39.785 doorgestort op de eigen bankrekening van eiser.

9.2.

In de aangifte 2007 heeft eiser geen opgave gedaan van inkomsten afkomstig van verzekeringspenningen. Met dagtekening 24 oktober 2008 is de aanslag ib/pvv 2007 conform de aangifte opgelegd.

9.3.

Met dagtekening 12 februari 2011 is eiser de navorderingsaanslag ib/pvv 2007 opgelegd. Hierbij is rekening gehouden met een bedrag aan verzekeringspenningen van € 39.785. In de uitspraak op bezwaar is deze correctie gehandhaafd. Het percentage van de opgelegde vergrijpboete is bij de uitspraak op bezwaar teruggebracht van 50% naar 40%.

2008

10.1.

Op 8 april 2008 heeft eiser aangifte gedaan van diefstal van een motor, merk [A] , op 7 april 2008 te [plaats A] . Op 20 juni 2008 is in verband hiermee € 7.400 overgemaakt door [naam verzekeringsmaatschappij 1] op de bankrekening van eiser.

10.2.

Een [auto van het merk 1] met kenteken [kenteken 6] stond vanaf 10 december 2007 op naam van eiser. Binnen een periode van twee maanden wordt de tenaamstelling van de auto twee keer gewijzigd: Op 16 december 2007 wordt het kenteken op naam van [X] B.V. gezet en op 28 januari 2008 wordt het kenteken op naam gezet van [naam persoon 2] , een vriend van eiser. [naam persoon 2] doet aangifte van diefstal van deze [auto van het merk 1] op 19 april 2008. [naam verzekeringsmaatschappij 3] heeft op basis van deze aangifte € 41.300 op 29 mei 2008 uitgekeerd aan [naam persoon 2] . Uit tot de stukken van het geding behorende bankafschriften blijkt dat [naam persoon 2] op dezelfde dag € 25.000 naar de bankrekening van eiser heeft overgemaakt en € 8.595 naar de gezamenlijke bankrekening van eiser en de partner. Het bedrag van € 8.595 is dezelfde dag doorgestort naar de bankrekening van eiser. Op 3 juni 2008 maakt [naam persoon 2] € 6.385 over naar het rekeningnummer van de partner.

10.3.

In zijn aangifte ib/pvv 2008 heeft eiser geen opgave gedaan van inkomsten afkomstig van verzekeringspenningen. Eiser heeft in zijn aangifte slechts inkomsten uit dienstbetrekking van € 49.645 bruto en € 15.826 ingehouden loonheffing aangegeven. Voorts heeft eiser in zijn aangifte € 705 als aftrekbaar bedrag persoonsgebonden uitgaven geclaimd.

10.4.

Met dagtekening 11 februari 2011 is de aanslag ib/pvv 2008 opgelegd. Hierbij is in afwijking van de aangifte rekening gehouden met een bedrag aan verzekeringspenningen en inkomsten uit autohandel van in totaal € 64.460. Het bedrag aan aftrekbare persoonsgebonden uitgaven van € 705 is in verband met de aanpassing van het drempelbedrag als gevolg van deze correctie, gecorrigeerd naar nihil.

10.5

In de uitspraak op bezwaar is de correctie in verband met de verzekeringspenningen teruggebracht naar € 47.380. De correctie in verband met de inkomsten uit autohandel van € 17.080 is bij de uitspraak op bezwaar komen te vervallen. Het percentage van de opgelegde vergrijpboete is bij de uitspraak op bezwaar teruggebracht van 50% naar 40%.

2009

11.1.

Op 26 januari 2009 is aangifte gedaan van diefstal van een [auto van het merk 4] met kenteken [kenteken 7] op 25 januari 2009 te [plaats B] . De aangifte is gedaan door [naam persoon 3] , een vriend van eiser. Na afhandeling van de aangifte bij de verzekeringsmaatschappij ontvangt [naam persoon 3] van [naam verzekeringsmaatschappij 1] een bedrag van € 51.037 op zijn bankrekening. De betalingsdatum is 13 mei 2009 voor € 46.525 en 9 juli 2009 voor een bedrag van € 4.512,92. Op 13 mei 2009 heeft [naam persoon 3] een bedrag van € 14.637 gestort op een gezamenlijke bankrekening van eiser en de partner. Op gelijke datum heeft hij zowel op een bankrekening van eiser als op een bankrekening van de partner een bedrag van € 14.638 gestort. De partner heeft van het door haar ontvangen bedrag op 14 mei 2009 € 14.600 overgemaakt naar een bankrekening van eiser. Op 26 en 27 mei 2009 heeft zij in acht deelbetalingen een bedrag van € 1.937,60 op de bankrekening van eiser overgemaakt.

Op 9 juli 2009 heeft [naam persoon 3] € 2.048,30 op de bankrekening van eiser gestort.

11.2.

In de aangifte ib/pvv 2009 heeft eiser geen opgave gedaan van inkomsten afkomstig van verzekeringspenningen.

11.3.

Met dagtekening 11 februari 2011 is de aanslag ib/pvv 2009 opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag is in afwijking van de aangifte rekening gehouden met een bedrag aan verzekeringspenningen en inkomsten uit autohandel van € 74.041. In de uitspraak op bezwaar is de correctie in verband met de verzekeringspenningen teruggebracht naar € 45.961. De correctie in verband met de inkomsten uit autohandel van € 28.080 is in de uitspraak op bezwaar vervallen. Het percentage van de opgelegde vergrijpboete is bij de uitspraak op bezwaar teruggebracht van 50% naar 40%.

12. Rechtbank Alkmaar heeft in haar uitspraak van 27 oktober 2010, ECLI:NL:RBALK:2010:BO8348 (strafkamer), eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, een en ander onder algemene en bijzonder voorwaarden, alsmede tot een taakstraf van 240 uren of 120 dagen vervangende hechtenis. In deze uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen:

“5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2005 tot en met 31 januari 2009 te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere verzekeringsmaatschappijen, te weten:

- [ verzekeringsmaatschappij 1] te [plaats C] (in de zaken 1, 3 en 10) en

- [ verzekeringsmaatschappij 2] te [plaats D] (in zaak 4 en 8) en,

- [ verzekeringsmaatschappij 3] te [plaats E] (in zaak 7)

telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen te weten: van

zaak 1: 51.037,92 euro en

zaak 3: 39.785 euro en

zaak 4: 41.300 euro en

zaak 7: 34.315 euro en

zaak 8: 11.385 euro en

zaak 10: 5.734,96 euro,

hebbende verdachte en/of één van zijn mededader(s) telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

zaak 1:

- aangifte van diefstal gedaan op 25 januari 2009 van een personenauto, merk [4] , [kenteken 1], gepleegd op 25 januari 2009 te [plaats B] (België) en

- vervolgens deze aangifte van diefstal bij [verzekeringsmaatschappij 1] gemeld op 26 januari 2009 en een claim van de schade hiervan ingediend en

zaak 3:

- aangifte van diefstal gedaan op 19 augustus 2007 van een personenauto, [merk 1] , [kenteken 2], gepleegd in de periode van 17 tot en met 19 augustus 2007 te [plaats F] en

- vervolgens deze aangifte van diefstal bij [verzekeringsmaatschappij 1] gemeld op 21 augustus 2007 en een claim van de schade hiervan ingediend op 29 augustus 2007 en

zaak 4:

- aangifte van diefstal gedaan op 19 april 2008 van een personenauto, [merk 1] , [kenteken 3], gepleegd op 19 april 2008 te [plaats G] (België) en

- vervolgens deze aangifte van diefstal bij [verzekeringsmaatschappij 2] gemeld op 21 april 2008 en een claim van de schade hiervan ingediend op 20 april 2008 en

zaak 7:

- aangifte van diefstal gedaan omstreeks 24 december 2005 te [plaats H] (Tsjechië) en op 17 januari 2006 te [plaats C] van een personenauto, [auto van het merk 3] , [kenteken 4], gepleegd omstreeks 23 december 2005 te [plaats H] (Tsjechië) en

- vervolgens deze aangifte van diefstal bij [verzekeringsmaatschappij 3] gemeld en een claim van de schade hiervan ingediend op 9 januari 2006 en

zaak 8:

- aangifte van diefstal gedaan op 19 april 2006 te [plaats F] uit/vanaf een personenauto, [auto van het merk 3] , [kenteken 5], gepleegd in de periode van 8 tot en met 10 april 2006 te [plaats F] en

- vervolgens deze aangifte van diefstal bij [verzekeringsmaatschappij 2] gemeld op 10 april 2006 en een claim van de schade hiervan ingediend op 14 april 2006 en

zaak 10:

- aangifte van vernieling gedaan op 19 december 2005 van een personenauto, [auto van het merk 2] , [kenteken 6], gepleegd op 18 december 2005 te [plaats I] en

- vervolgens deze aangifte van diefstal bij [verzekeringsmaatschappij 1] gemeld op 19 december 2005 en een claim van de schade hiervan ingediend,

waardoor voornoemde verzekeringsmaatschappijen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

2.

hij omstreeks 23 oktober 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij 4] te [plaats J] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 43.000 euro, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader, het volgende heeft gedaan,

zaak 2:

- aangifte van diefstal op 23 oktober 2009 te [plaats C] van een personenauto, merk [4] , [kenteken 7], gepleegd op 23 oktober 2009 te [plaats C] en

- vervolgens deze aangifte van diefstal bij voornoemde verzekeringsmaatschappij gemeld op

23 oktober 2009 en een claim van de schade hiervan ingediend op 24 oktober 2009,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.

hij in de periode van 7 april 2008 tot en met 7 mei 2008 en in de periode van 22 augustus 2004 tot en met 26 augustus 2004 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij 1] te [plaats C] (zaak 5) en [verzekeringsmaatschappij 4] (zaak 6) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van respectievelijk 7400 euro en 37.695 euro, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

zaak 5

- aangifte van diefstal gedaan op 8 april 2008 te [plaats A] van een motor, merk [A] , [kenteken 8], gepleegd op 7 april 2008 te [plaats A] en

- vervolgens deze aangifte van diefstal gemeld op 22 april 2008 bij [verzekeringsmaatschappij 1] en een claim van de schade hiervan ingediend op 7 mei 2008 en

zaak 6

- aangifte van diefstal gedaan op 22 augustus 2004 te [plaats F] van een personenauto, [auto van het merk 2] , [kenteken 9], gepleegd in de periode van 14 augustus 2004 tot en met 21 augustus 2004 te [plaats F] en

- vervolgens deze aangifte van diefstal op 23 augustus 2004 gemeld bij [naam bedrijf] te [plaats K] (tussenpersoon van [verzekeringsmaatschappij 4]) en een claim van de schade hiervan ingediend op 26 augustus 2004,

waardoor [verzekeringsmaatschappij 1] en/of [verzekeringsmaatschappij 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

4.

hij op tijdstippen in de periode van 22 augustus 2004 tot en met 16 november 2009 te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte telkens voorwerpen, te weten personenauto's, te weten: twee [auto's van het merk 4] [[kenteken 1] en [kenteken 7]] en twee [auto's van het merk 1] [[kenteken 10] en/of [kenteken 3]] en een [auto van het merk 2] [kenteken 6] en een [merk A] motorfiets [kenteken 19] en geldbedragen (ten onrechte uitbetaalde verzekeringsuitkeringen en/of winstopbrengsten van de verkoop van (omgekatte) personenauto's), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, en/of zijn mededader telkens wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1:

Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (zaken 1, 3 en 4)

en

oplichting, meermalen gepleegd (zaken 7, 8 en 10).

Ten aanzien van feit 2:

Medeplegen van poging tot oplichting.

Ten aanzien van feit 3:

Oplichting, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van feit 4:

Een gewoonte maken van witwassen.”

13. Op 11 mei 2011 is eiser in een civielrechtelijke zaak door de rechtbank Alkmaar veroordeeld tot betaling van € 43.538,23 plus wettelijke rente aan [naam verzekeringsmaatschappij 4] . Op 28 december 2011 is eiser in een civielrechtelijke zaak door de rechtbank Alkmaar veroordeeld tot betaling aan [naam verzekeringsmaatschappij 1] van € 8.075,92 plus wettelijke rente en € 7.078,01 proceskostenvergoeding. Daarnaast is in deze uitspraak eiser samen met [naam persoon 3] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [naam verzekeringsmaatschappij 1] van € 52.546,95 plus wettelijke rente en is eiser samen met de partner hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [naam verzekeringsmaatschappij 1] van € 46.995,47 plus wettelijke rente.

14. Bij beschikking van 28 februari 2014 heeft het gerechtshof Amsterdam (in hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 oktober 2012) het bedrag van het door eiser in verband met de hierna genoemde strafzaak genoten wederrechtelijk verkregen voordeel, onder verrekening op grond van het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht van voormelde toegekende vorderingen, de daarover verschuldigde wettelijke rente en kosten, vastgesteld op € 5.343,80 en eiser de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. Bij beschikking van 30 oktober 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam deze aan eiser opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gewijzigd in die zin dat de betalingsverplichting wordt gesteld op nihil.”

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2.

Belanghebbende heeft voor de onderhavige jaren aangifte gedaan van de volgende belastbare inkomens uit werk en woning:

Jaar Aangegeven belastbaar inkomen

uit werk en woning

2005 € 22.073

2006 € 17.479

2007 € 36.366

2008 € 40.018

2009 € 40.648

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de (navorderings)aanslagen IB/PVV en de daarbij opgelegde boetes terecht, en zo ja, niet te hoog zijn vastgesteld. Meer specifiek is nog in geschil:

-

of met betrekking tot de jaren 2005 t/m 2007 sprake is van een nieuw feit dan wel kwader trouw op basis waarvan kan worden nagevorderd;

-

of de activiteiten waarvoor belanghebbende - als beschreven onder 12 van de rechtbankuitspraak - strafrechtelijk is veroordeeld, voor zover die geleid hebben tot in de (navorderings)aanslagen begrepen inkomen - een bron van inkomen voor belanghebbende vormen;

-

of belanghebbende in de onderhavige jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan (zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast);

-

of belanghebbende overtuigend heeft aangetoond dat de aanslagen voor een te hoog bedrag zijn vastgesteld;

-

of de aanslagen berusten op een redelijke schatting;

-

of sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel;

-

of de boetes dienen te worden vernietigd dan wel te worden verminderd; en

-

of de door de rechtbank voor de onderhavige zaken toegekende vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van in totaal € 5.500 te laag is.

In hoger beroep zijn de aanslagen Zvw 2008 en 2009 niet in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing