Gerechtshof Amsterdam, 29-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:518, 18/00166
Gerechtshof Amsterdam, 29-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:518, 18/00166
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 januari 2019
- Datum publicatie
- 28 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:518
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1614
- Zaaknummer
- 18/00166
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting: het bezwaar van belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat de heffingsambtenaar in de herstelverzuimbrief niet heeft gewezen op de mogelijke gevolgen verbonden aan het niet tijdig herstellen van het verzuim, brengt in de gegeven omstandigheden – waaronder met name de in redelijkheid bij belanghebbendes professionele gemachtigde aanwezig te achten kennis - niet mee dat de heffingsambtenaar het bezwaar in redelijkheid niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren.
Uitspraak
kenmerk 18/00166
29 januari 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer,
tegen de uitspraak van 30 maart 2018 in de zaak met kenmerk AMS 17/5163 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 8 april 2017.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 31 augustus 2017, het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 april 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 20 juni 2018 een conclusie van repliek ingediend.
De heffingsambtenaar heeft op 2 augustus 2018 een conclusie van dupliek ingediend.
Op 11 augustus 2018 en op 15 december 2018 zijn bij het Hof nadere stukken van belanghebbende ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen hoewel een per aangetekende post verzonden oproeping op 3 december 2018 is verzonden aan het door de gemachtigde in het (hoger) beroepschrift genoemde adres en als aanvulling daarop op 15 januari 2019 een afschrift van de oproeping per gewone post is verzonden aan dit adres. Namens de heffingsambtenaar is, met bericht, niemand verschenen.
2 Feiten
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“1. Verweerder heeft de naheffingsaanslag aan eiser opgelegd, omdat tijdens een controle op [datum] 2017 om [tijdstip] is geconstateerd dat de auto van eiser met kenteken [kenteken] ter hoogte van [straatnaam] [nummer] stilstond terwijl er geen geldig parkeerbewijs voor de auto was geregistreerd.
2. Eiser heeft met de brief van 15 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft eiser met de herstelverzuimbrief van 14 juni 2017 een termijn van veertien dagen gegeven om de gronden van zijn bezwaar aan te leveren.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.