Gerechtshof Amsterdam, 19-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:527, 17/00596
Gerechtshof Amsterdam, 19-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:527, 17/00596
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 februari 2019
- Datum publicatie
- 28 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:527
- Zaaknummer
- 17/00596
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing: de aanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende (een vennootschap onder firma) is terecht als belastingplichtige aangemerkt. Het Hof volgt belanghebbende ook niet in zijn stelling dat in wezen sprake is van een ongeoorloofde navorderingsaanslag; de eerder opgelegde (en inmiddels vernietigde) aanslag is opgelegd 1) aan een andere belastingplichtige en 2) ter zake van een ander belastbaar feit.
Uitspraak
kenmerk 17/00596
19 februari 2019
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de vennootschap onder firma [X], te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigde: I.L. Brandsma te [plaats A]
tegen de uitspraak van 3 november 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/5587 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 september 2016 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2014 een aanslag zuiveringsheffing (bedrijfsruimte) opgelegd ten bedrage van € 617,87 (hierna ook: de aanslag) voor het object [object] te [plaats] (hierna: het object).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 november 2016, de aanslag gehandhaafd.
Bij haar uitspraak van 3 november 2017 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 8 december 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. D.J. Sijm, F. Polak en B. Haanraads. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
Belanghebbende is een vennootschap onder firma met als vennoten [naam vennoot 1] (hierna: ook vennoot 1 of [naam vennoot 1] ) en [naam vennoot 2] (hierna ook: vennoot 2 of [naam vennoot 2] ). Beide vennoten zijn blijkens een tot de gedingstukken behorend uittreksel uit het Handelsregister van 4 oktober 2016 onbeperkt bevoegd. De activiteiten van belanghebbende zijn in het Handelsregister als volgt omschreven: “Kleinschalige woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking”.
Vennoot 1 en vennoot 2 zijn gezamenlijk eigenaar van het object. In het object, dat wordt gebruikt als bedrijfsruimte, worden de in firmaverband uitgeoefende ondernemingsactiviteiten, als omschreven onder 2.2, uitgeoefend.
Met dagtekening 31 januari 2014 is ter zake van het object een aanslag zuiveringsheffing 2014 (woonruimte) opgelegd, op naam van [naam vennoot 1] , ten bedrage van € 171,63.
Vervolgens is met dagtekening 30 september 2016 aan belanghebbende de onder 1.1 vermelde aanslag opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 11 oktober 2016 bezwaar gemaakt.
De aan [naam vennoot 1] opgelegde, onder 2.4 vermelde aanslag is - bij het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag - door de heffingsambtenaar ambtshalve vernietigd. De aan belanghebbende opgelegde aanslag is door de heffingsambtenaar gehandhaafd.
De uitspraak op bezwaar bevat onder meer de volgende toelichting:
“Beoordeling bezwaar
(…) In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) beschouwt de gemeente […] de onroerende zaak aan het adres [object] te [plaats] als een woning. Voorts stond uw cliënt op 1 januari 2014 met zijn gezin ingeschreven op dit adres in de gemeentelijke basisadministratie (tegenwoordig: basisregistratie personen). Op basis van deze gegevens is op 31 januari 2014 de naar het nu blijkt foutieve vaststelling gemaakt dat sprake zou zijn van een woonruimte.
Overeenkomstig het voornemen zoals verwoord in mijn brief van 7 november 2016 heb ik besloten de aanslag van 31 januari 2014 (…) ambtshalve te vernietigen.”
In de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2014 (bekendgemaakt in het Waterschapsblad 2013, nr. 3919, van 23 december 2013, hierna: de Verordening) is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
(…)
f. bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.
(…)
Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het hoogheemraadschap.
2. Aan de heffing worden onderworpen:
(…)
a. terzake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
3. Voor de toepassing van het tweede lid onder a, is heffingsplichtig:
(…)
b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; (…).”
Tijdens de zitting in hoger beroep is namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Het gaat eigenlijk maar om één punt: de rechtbank heeft geoordeeld dat het geen navorderingsaanslag is. Daar zijn wij het niet mee eens. (…) Het klopt dat mijn primaire standpunt is dat aan belanghebbende, een vennootschap onder firma (hierna: Vof), geen aanslag kan worden opgelegd, en dat ik verderop in de stukken (…) schrijf dat aan een Vof wél een aanslag kan worden opgelegd. Dat is onhandig geformuleerd. Ik heb bedoeld te stellen dat de aanslag niet én aan de vennoot, én aan de Vof kan worden opgelegd. Dat betreft één en dezelfde persoon. Het gaat er juist om dat het in dit geval om dezelfde belastingplichtige gaat. In zoverre is de tenaamstelling inderdaad irrelevant. (…) Als de aanslag direct aan belanghebbende was opgelegd, was het geen probleem geweest. (…) Dat aan [vennoot 1] een aanslag woonruimte en aan belanghebbende een aanslag bedrijfsruimte is opgelegd, maakt niet dat sprake is van een ander belastingobject. Het gaat om hetzelfde object. (…) Ik handhaaf mijn primaire en mijn subsidiaire standpunt.”
3 3. Geschil in hoger beroep
In geschil is of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de aanslag moet worden vernietigd omdat:
-
belanghebbende niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt;
-
in wezen sprake is van een navorderingsaanslag die niet voldoet aan de daaraan in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gestelde voorwaarden.
Voorts is in geschil of aan belanghebbende een vergoeding van door haar gemaakte kosten in de bezwaarfase moet worden toegekend.