Gerechtshof Amsterdam, 12-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:533, 17/00595
Gerechtshof Amsterdam, 12-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:533, 17/00595
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 februari 2019
- Datum publicatie
- 29 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:533
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2017:9250, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00595
Inhoudsindicatie
Crisisheffing. Het in 2012 uitbetaalde bedrag was vorderbaar en inbaar in 2009 en is dus vóór 2012 genoten. Het bedrag vormt geen loon dat voor de toepassing van artikel 32b lid 1 van de Wet op de loonbelasting moet worden aangemerkt als op 31 maart 2013 genoten.
Uitspraak
Kenmerk 17/00595
12 februari 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] N.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.A. Verburg),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/2489 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan. Het afgedragen bedrag van € [bedrag 1] bestond voor € [bedrag 2] uit de zogenoemde pseudo-eindheffing hoog loon.
Na tegen de afdracht van dit bedrag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar bij uitspraak van 15 mei 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 oktober 2017 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.482;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 december 2017, en nader aangevuld bij brief van 2 mei 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Namens belanghebbende zijn daar verschenen Verburg voornoemd, bijgestaan door drs. D.G. Schraa en belanghebbendes financieel directeur [naam financieel directeur] . Namens de inspecteur zijn verschenen
A. de Groot, [naam] , [naam] . [naam] , [naam] en [naam] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld:
“1. Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is eiseres een […] . Eiseres is 100% aandeelhouder van een vijftal besloten vennootschappen waarmee zij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormt. Eiseres vormt met deze vennootschappen en een andere rechtspersoon een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
2. Eiseres had in 2012 [aantal] personeelsleden in dienst met een loon hoger dan € [bedrag 3] per jaar. De door eiseres op aangifte afgedragen crisisheffing over het tijdvak maart 2013 bedraagt € [bedrag 2] . Eiseres heeft in 2012 aan [naam persoon] , een [werknemer] die van [datum] 2007 tot en met [datum] 2008 voor eiseres werkzaam is geweest, een vergoeding van € [bedrag 4] uitbetaald en in de loonadministratie verwerkt. Deze vergoeding ziet op een op [datum] 2007 overeengekomen garantieregeling inzake de 30%-regeling.
3. Per [datum] 2008 heeft eiseres een schuld aan [naam persoon] opgenomen van € [bedrag 5] . In [de jaarstukken] wordt ter toelichting opgemerkt:
“ […] .”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt daar nog de volgende aan toe.
Van het over het tijdvak maart 2013 afgedragen bedrag aan crisisheffing heeft € [bedrag 6] betrekking op het in 2012 aan [naam persoon] uitbetaalde bedrag van € [bedrag 4] .
Het derde aanhangsel behorende bij het [contract] van [naam persoon] gedateerd [datum] 2007, luidt als volgt:
“Derde aanhangsel bij [contract] gedateerd [datum] 2007 van:
[naam persoon] , geboren op [geboortedatum] te [plaats (land)]
De navolgende overeenkomst wordt geacht onderdeel uit te maken van het [contract] tussen [naam persoon] (de werknemer) en [X] NV (de werkgever)
In aanmerking nemende:
Onder omstandigheden kunnen buitenlandse werknemers in aanmerking komen voor
gunstige regeling, de “30% bewijsregel” genaamd.
De 30% bewijsregel houdt op hoofdlijnen in:
(1) een bedrag gelijk aan het onbelaste deel van 30% wordt in fiscale zin niet tot het loon gerekend,
(2) een bedrag gelijk aan het onbelaste deel van 30% is bestemd voor het doen van zogeheten
extra territoriale kosten (bepaalde kosten die specifiek het gevolg zijn van werken in een ander land).
De Nederlandse regering heeft een advies uitgebracht over de bewoording van een aanhangsel bij arbeidsovereenkomsten, om te bewerkstelligen dat voor de werknemer de kans op de fiscaal gunstige regeling niet verloren gaat. De werkgever en de werknemer hebben in dit verband een overeenkomst gesloten, in overeenstemming met de door de Nederlandse regering geadviseerde tekst, als volgt.
Komen hierbij het volgende overeen:
a) Indien en voor zover de werknemer op grond van artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965 een vrije vergoeding van extraterritoriale kosten kan ontvangen, wordt het
met de werknemer overeengekomen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking op zodanige wijze arbeidsrechtelijk verminderd dat 100/70 van het aldus nader overeengekomen loon uit
tegenwoordige dienstbetrekking gelijk is aan het oorspronkelijk overeengekomen loon uit
tegenwoordige dienstbetrekking.
b) Indien en voor zover onderdeel a) toepassing vindt, ontvangt de werknemer van de werkgever een vergoeding van extraterritoriale kosten, gelijk aan 30/70 van het aldus nader
overeengekomen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
c) De werknemer is zich bewust van het feit dat een aanpassing van de overeengekomen beloning conform onderdeel a), gelet op de ter zake geldende regelingen gevolgen kan hebben voor alle aan het loon gerelateerde beloningen en uitkeringen zoals het pensioen en sociale verzekeringsuitkeringen.
Noot 1: Het “overeengekomen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking” bedoeld onder a) betreft alle inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking die feitelijk moeten worden betaald of verschaft zoals bedoeld In de “Wet op de loonbelasting 1964” en de daarop gebaseerde regelingen.
‘ Noot 2: Dit aanhangsel beoogt te voldoen aan het nieuwe model zoals gepubliceerd op 26
november 2001 in besluit nummer CPP2001/2970M.
Opgemaakt te [plaats] op [datum] 2007,”
In een faxbericht d.d. [datum] 2007 van belanghebbende aan de advocaat van [naam persoon] ( [naam advocaat] ) is onder meer het volgende opgenomen:
“Geachte [naam advocaat] ,
Hierbij bevestigen wij u ter toelichting op het met [naam persoon] overeengekomen [contract] het volgende.
(…)
In aanmerking komen voor de “30% bewijsregel”, zoals nader omschreven in het derde aanhangsel, is door [belanghebbende] gegarandeerd.
Mocht de [werknemer] hiervoor niet in aanmerking komen dan zal bovendien het per september 2007 verschuldigde tekengeld, indien van toepassing, niet € [bedrag 7] ,= bruto bedragen, maar € [bedrag 8] ,= bruto.”(Hof: hierna de garantieregeling)
In de jaren 2006/2007 en 2007/2008 is aan [naam persoon] het overeengekomen loon uitbetaald alsof de 30%-regel niet van toepassing was. Belanghebbende hanteerde de - ook bij [naam persoon] toegepaste - gedragslijn dat de 30%-regel pas werd toegepast zodra de desbetreffende beschikking van de inspecteur overgelegd werd.
De inspecteur heeft ten aanzien van [naam persoon] toepassing van de 30%-regeling geweigerd. Het daartegen door [naam persoon] ingestelde bezwaar is door de inspecteur ongegrond verklaard. Het tegen de desbetreffende uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is in januari 2009 ingetrokken.
Het onherroepelijk worden van de onder 2.5 bedoelde beschikking (afwijzing 30% regel) hield in dat de garantieregeling in werking trad.
Nadat belanghebbende - in 2011 - op de hoogte is gekomen van de afwijzing van de toepassing van de 30%-regeling, van de zijde van [naam persoon] stukken ter zake aan haar zijn toegezonden en het bankrekeningnummer van [naam persoon] is gevraagd en opgegeven, heeft belanghebbende in 2012 het bedrag van € [bedrag 4] uitbetaald.
Het in werking treden van de garantieregeling betekende dat belanghebbende aan [naam persoon] € [bedrag 4] verschuldigd werd. Dit bedrag is (in bijlage 6 bij het hogerberoepschrift als volgt gespecificeerd):
[naam persoon] € €
Salaris 2006/2007 [bedrag 9]
Salaris 2007/2008 [bedrag 10]
__________
Totaal bruto salaris [bedrag 11]
30% van het brutosalaris [bedrag 12]
Belasting betaald over 30% van het brutosalaris (52%) [bedrag 13]
Bruto te compenseren indien 30% regeling niet wordt toegewezen
€ [bedrag 13] : 48 * 100 = [bedrag 4]
=========
Blijkens zijn besluit van 16 september 2013, nr. BLKB 2013/0801M (Stcrt. 2013/26644) heeft de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot de pseudo-eindheffing hoog loon het volgende besloten:
“Ik keur goed dat voor de berekening van de verschuldigde pseudo-eindheffing voor hoog loon buiten aanmerking blijft het loon dat vóór 2012 is genoten en waarover in 2012 met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van de Wet LB belasting is geheven.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de crisisheffing verschuldigd is ter zake van het aan [naam persoon] betaalde bedrag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of dit bedrag van € [bedrag 4] is genoten in 2012, hetgeen de inspecteur verdedigt, dan wel in een eerder jaar, hetgeen belanghebbende betoogt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.