Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:583, 18/00583

Gerechtshof Amsterdam, 26-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:583, 18/00583

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 februari 2019
Datum publicatie
29 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:583
Formele relaties
Zaaknummer
18/00583

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, navorderingsaanslag, navorderingstermijn. De navorderingsaanslag is buiten de navorderingstermijn opgelegd. Verlenging van de navorderingstermijn wegens verleend uitstel voor het doen van aangifte (artikel 16, derde lid, derde volzin, AWR) is niet mogelijk indien de aangifte reeds is gedaan vóórdat het uitstel is verleend.

Uitspraak

kenmerk 18/00583

26 februari 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 1 oktober 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/5504 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. P. de Haas)

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.109.428 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.298 (hierna: de navorderingsaanslag). Tevens is bij separate beschikking een vergrijpboete van € 279.281 opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 24 november 2017, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot € 65.000.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 oktober 2018 als volgt beslist (belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank verklaart:

- het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vernietigt de navorderingsaanslag voor het jaar 2010 met de daarbij genomen beschikkingen inzake de boete en de heffingsrente,

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.002 en

- gelast verweerder het griffierecht ad € 46 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 oktober 2018. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben het Hof toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten opgenomen.

“1. Eiser is geboren in [jaar] .

2. Naar aanleiding van op [datum] 2011 door ambtenaren van de belastingdienst/douanezaken gevonden cocaïne, is – voor zover thans van belang - een strafrechtelijk onderzoek naar eiser ingesteld, in welk kader eiser als verdachte is verhoord op 3 maart 2011 en 28 april 2011. De officier van justitie heeft op 26 januari 2012 een verzoek tot vordering gegevensverstrekking ten aanzien van eiser ingediend bij de Belastingdienst Particulieren en Ondernemingen te Haarlem.

3. Op de op 25 maart 2011 door verweerder ontvangen aangifte voor het jaar 2010 is vermeld dat deze is ingediend door [naam A] . Op 27 april 2011 is bij verweerder onder het beconnummer van [belastingadvieskantoor] ten name van eiser een verzoek ontvangen voor uitstel voor het indienen van de aangifte ib/pvv voor het jaar 2010. Dit verzoek is toegewezen. De aanslag ib/pvv is vastgesteld op 12 maart 2012 en conform de aangifte berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.343 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.298.

4. Met dagtekening 29 januari 2015 heeft de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen waarin eiser, die in het vonnis als verdachte is aangemerkt, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, alsmede tot een boete van € 70.000. De bewezenverklaring in het vonnis vermeldt onder andere:

“De rechtbank acht (…) wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 februari 2012 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.”

5. In de motivering van het bewijs wordt onder meer verwezen naar mutaties op ten name van eiser staande bankrekeningen, aankoop van onroerend goed, voertuigen en leningen ten name van derden. Op basis van de in de motivering genoemde stukken heeft de rechtbank in haar vonnis bewezen geacht dat eiser op enig moment in de periode 1 januari 2009 tot en met 7 februari 2012 de beschikking heeft gehad over de volgende geldbedragen:

EUR 831.580,54 ( [bankrekening 1] )

EUR 187.938,92 ( [bankrekening 2] )

EUR 231.330,00 (appartement [plaats 1] )

EUR 104.250,00 (appartement [plaats 2] )

EUR 146.100,11 (5 auto’s)

EUR 50.395,13 (boot)

EUR 465.000,00 (2 leningen).

EUR 1.998.594,70

In het vonnis is hieromtrent onder meer het volgende opgenomen

- over [bankrekening 1] ten name van eiser:

“(…) In de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 april 2011 is in totaal EUR 831.580,54 op deze rekening bijgeschreven. (…) In voormelde periode is van deze bankrekening in totaal EUR 454.320 aan geldopnames gedaan.”

- over [bankrekening 2] ten name van eiser

“(…) In de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2011 is in totaal EUR 187.938,92 op deze rekening bijgeschreven. (…). Er hebben doorboekingen van grote bedragen naar de hiervoor vermelde [bankrekening 1] plaatsgehad, (…).”

6. In het vonnis wordt verwezen naar het proces-verbaal inzake het strafdossier van eiser. In dit proces-verbaal, dat tevens betrekking heeft op het strafrechtelijk onderzoek inzake de zoon van eiser, wordt verwezen naar bankrekeningen ten name van eiser, naar onderlinge overboekingen tussen eiser en derden, waaronder zijn zoon, naar een gezamenlijk met de zoon aangekochte boot, en naar op naam van onder meer eiser gestelde voertuigen.

7. Met dagtekening 13 juli 2015 heeft verweerder in de persoon van [naam B] , op vragen van de advocaat van eiser in de strafprocedure, onder meer het volgende aan deze advocaat gemaild:

“Met betrekking tot [eiser] kan ik u mededelen dat de Belastingdienst nog bezig is het dossier te bestuderen en te bepalen of in zo in hoeverre er aanleiding is om nader onderzoek te gaan verrichten. Aangezien ik ook niet op de hoogte ben van de feiten uit de strafzaak is het niet onmogelijk om te boordelen of in hoeverre er naast de ontneming nog ruimte is voor een heffing van belastingen in enig jaar. (…) Uit het bovenstaande kunt u afleiden dat er contact heeft plaatsgevonden tussen Belastingdienst en OM.

U zult begrijpen dat ik geen nadere uitspraken ga doen over al dan niet te nemen fiscale stappen in het dossier. In zijn algemeenheid kan ik echter weg zeggen dat het gegeven dat uw cliënt bij meerdere rechtspersonen betrokken lijkt te zijn met het gegeven dat hij zich fiscaal ook nogal mobiel lijkt te hebben opgesteld in ieder geval reden zou kunnen zijn voor een tweede blik op het dossier.”

8. Met dagtekening 20 juli 2015 is tussen eiser en de officier van Justitie van het Landelijk Parket te Rotterdam een schikkingsovereenkomst gesloten inzake de hoogte van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze overeenkomst is mede opgenomen:

“De belastingdienst heeft aangegeven niet af te zien van haar bevoegdheid om eventueel (nadere) aanslagen op te leggen ten aanzien van de strafbare gedragingen en/of het wederrechtelijk verkregen voordeel in de onderhavige strafzaak.”

9. Verweerder heeft eiser bij brief van 7 maart 2016 onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank op de hoogte gesteld van zijn voornemen voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag ib/pvv op te leggen, alsmede een vergrijpboete van 50% van de na te vorderen belasting.

10. In de brief waarin de navorderingsaanslag voor het jaar 2010 is aangekondigd is het volgende opgenomen:

“U heeft in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 februari 2012 geldbedragen ontvangen, bezit verworven en geldleningen aan derden verstrekt, welke niet verklaard kunnen worden uit legale inkomsten en vermogensgroei. De volgende bedragen zijn aan het jaar 2010 toe te rekenen:

€ 269.701,78 ( [bankrekening 1] (€ 831.580,54/37 maanden x 1 jaar)

€ 60.953,16 ( [bankrekening 2] (€ 187.938,92/37 maanden x 1 jaar)

€ 213.330,00 (appartement [plaats 1] )

€ 40.250,11 (voertuig [kenteken])

€ 37.000,00 (voertuig [kenteken])

€ 1.850,00 (voertuig [kenteken])

€ 465.000,00 (+ (2 verstrekte leningen)

€1.088.085.

(…)

Bij het vaststellen van de navordering(en) zal het inkomen uit werk en woning als volgt worden vastgesteld:

Inkomen uit werk en woning volgens aangifte € 21.343

Row volgens opbrengstberekening € 1.088.085+

Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning € 1.109.428.”.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven nevenbeschikkingen (waaronder de onder 1.1 genoemde boetebeschikking) dienen te worden vernietigd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 6. Kosten

7 Beslissing