Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:83, 18/00120, 18/00510

Gerechtshof Amsterdam, 17-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:83, 18/00120, 18/00510

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 januari 2019
Datum publicatie
20 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:83
Zaaknummer
18/00120, 18/00510

Inhoudsindicatie

Wet IB 2001; artikelen 6.17 (specifieke zorgkosten) en 6.32 (giften) van de Wet IB 2001); belanghebbende slaagt ook in hoger beroep niet in het van hem verlangde bewijs

Uitspraak

kenmerken 18/00120 en 18/00510

17 januari 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , belanghebbende,

tegen de uitspraken van 6 februari 2018 (kenmerk HAA 17/2643) en van 19 juli 2018 (kenmerk HAA 17/5031) van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 22 december 2016 voor het jaar 2014 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.015.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 7 juli 2017 voor het jaar 2015 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.103.

1.2.1.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 18 april 2017 het bezwaar tegen de onder 1.1.1 vermelde aanslag afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.2.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 3 oktober 2017 het bezwaar tegen de onder 1.1.2 vermelde aanslag afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraken van 6 februari 2018 en 19 juli 2018 de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank op 16 maart 2018 respectievelijk op 28 augustus 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Van belanghebbende zijn – na door hem daartoe ingediende verzoeken wegens betalingsonmacht – geen griffierechten geheven voor de ingestelde hoger beroepen. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen V.D.R.M. van Schijndel en mr. J.H. van Wier. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren in 1965 en ongehuwd. Hij is dakloos en hij heeft een postadres bij de gemeente.

2.2.

De rechtbank heeft in de uitspraak van 6 februari 2018 (jaar 2014) de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder).

“2. Eiser heeft in 2014 een WWB-uitkering van € 12.015 ontvangen.

3. Eiser heeft in de aangifte IB/PVV 2014 niet een bedrag aan specifieke zorgkosten vermeld. Eiser heeft wel in de aangifte een bedrag aan giften opgenomen, voor een bedrag van € 480.

4. Verweerder heeft met dagtekening 25 oktober 2016 aan eiser een vragenbrief gestuurd. Eiser heeft hierop (bij brief van 8 november 2016) gereageerd en aangegeven dat hij een aftrek specifieke zorgkosten voor een bedrag van € 683 wenst. Dit bedrag is gespecificeerd als: € 671 aan vervoer, € 150 aan genees- en heelkundige hulp, € 60 reiskosten en ziekenbezoek, leidend tot een totaal specifieke zorgkosten van € 881 en na toepassing van een drempel van € 198 tot het bedrag van € 683.

5. Op 18 april 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Uit het hoorverslag zoals opgenomen in de uitspraak op bezwaar blijkt – voor zover van belang – het volgende

(met ‘u’ wordt ‘eiser’ bedoeld):

“U heeft (…) aangegeven dat het om 3 punten gaat.

1. Aftrek wegens het betalen van een boete op de zorgpremie omdat u wanbetaler zou zijn.

2. Aftrek wegens het betalen eigen risico vanwege ambulancevervoer.

3. Aftrek wegens giften wegens uw donaties in een box bij de moskee als vergoeding voor het mogen douchen, eten en verblijfplaats overdag. U heeft hiervoor geen betalingsbewijzen omdat u niet voor ieder klein bedrag een betalingsbewijs kunt krijgen.”

6. Eiser merkt in het beroepschrift op dat hij ook aftrek wenst in verband met door hem aangeschafte geneesmiddelen (Chinese geneeskunde).”

2.3.

De rechtbank heeft in de uitspraak van 19 juli 2018 (jaar 2015) de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder).

“2. Eiser heeft in 2015 een uitkering in het kader van de Participatiewet genoten van € 12.103.

3. Eiser heeft in de aangifte IB/PVV 2015 een bedrag aan specifieke zorgkosten vermeld van € 761 en een bedrag van giften opgenomen voor een bedrag van € 615.

4. Verweerder heeft met dagtekening 12 april 2017 aan eiser een vragenbrief gestuurd. Eiser heeft hierop (bij brief van 11 mei 2017) gereageerd en aangegeven dat hij een aftrek specifieke zorgkosten voor een bedrag van € 761 wenst. Dit bedrag is gespecificeerd als: € 520 (voorgeschreven medicijnen) en € 170 (reiskosten en ziekenbezoek en vervoer) alsmede een verhoging van 40% voor een bedrag van € 276, leidend tot een totaal specifieke zorgkosten van € 966 verminderd na een drempel van € 205, tot op € 761. Voor wat betreft de giften heeft eiser een bedrag van € 615 in zijn aangifte afgetrokken. Eiser heeft aangegeven dat hij dit bedrag heeft besteed om een aantal stichtingen in Nederland te steunen en om moskeeën in Amsterdam te bezoeken. Voor wat betreft de moskeeën heeft hij onder meer aangegeven dat hij daar gebruik maakt van het toilet, de douche en daar verblijft tijdens de dag en (een deel van) de nacht. Eiser heeft ook opgemerkt dat hij elke maand ongeveer € 50 contant (als gift) in een box heeft gegooid.

5. Verweerder heeft met dagtekening 15 mei 2017 verzocht om nadere informatie. Eiser heeft hierop (bij brief van 9 juni 2017) gereageerd en aangegeven dat hij, als dakloze, geen beveiligde plaats heeft waar hij papieren en spullen kan bewaren. Hij heeft wel een overzicht van zijn zorgverzekeraar (Zilveren Kruis) over het jaar 2015 overgelegd, met kosten van medicijnen die door de zorgverzekeraar waren vergoed. Voor wat betreft de giften verklaart eiser dat hij betalingen in een box heeft gegooid en dat geen enkele moskee een betalingsbewijs geeft.

6. Op 26 september 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Er is geen verslag opgemaakt maar in de uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2017 wordt het gesprek als volgt samengevat (waarbij met ‘u’ eiser wordt bedoeld en met ‘ik’ verweerder wordt bedoeld):

“U heeft in het gesprek aangegeven dat u op de markt Chinese geneesmiddelen koopt. Ik heb hierbij aangegeven dat er geen sprake is van door een arts voorgeschreven medicijnen. Tevens ontbreekt ieder betalingsbewijs en vergoedingsoverzichten van de zorgverzekeraar. Aftrek hiervan is dus niet mogelijk. Daarnaast heeft u aangegeven dat u regelmatig giften doet aan de moskee. U heeft tevens aangegeven dat u daarom gebruik mag maken van douche en ander mogelijkheden van persoonlijke verzorging. Er is dan ook naar mijn mening sprake van betalingen waar een tegenprestatie tegenover staat. Tevens ontbreken de betalingsbewijzen hiervan. Aftrek hiervan is dus eveneens niet mogelijk.”

7. De zaak is ter zitting op 16 januari 2018 behandeld en vervolgens geschorst. Eiser is in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken binnen een termijn van drie weken in te dienen. Bij brief van 31 januari 2018 verzoekt eiser om een nieuwe zitting. Bij deze brief is tevens een verklaring omtrent de bewijsstukken gevoegd. Hieruit volgt kortgezegd dat de betreffende spullen ofwel zijn vernietigd door enerzijds wateroverlast, dan wel muizen, dan wel dat eiser geen nadere bewijsstukken op zijn slaapplek bij een park heeft aangetroffen. In een afzonderlijk bijgevoegde brief (eveneens gedateerd 31 januari 2018) handhaaft eiser zijn eerdere ingenomen standpunten omtrent de specifieke zorgkosten en de giftenaftrek.”

2.4.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil:

(1) of belanghebbende aanspraak kan maken op aftrek ter zake van uitgaven voor specifieke zorgkosten (artikel 6.17 Wet IB 2001);

(2) of belanghebbende aanspraak kan maken op aftrek ter zake van giften (6.32 Wet IB 2001), en

(3) of belanghebbende recht toekomt op schadevergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing