Gerechtshof Amsterdam, 15-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:89, 18/00016
Gerechtshof Amsterdam, 15-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:89, 18/00016
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 januari 2019
- Datum publicatie
- 27 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:89
- Zaaknummer
- 18/00016
Inhoudsindicatie
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen; nieuw of gebruikte auto? Het Hof legt de grens bij 1.000 (buitenlandse) kilometers. Op het moment dat deze kilometerstand is bereikt zal de modale autokoper een auto niet meer als nieuw aanvaarden en is daarom naar maatschappelijke opvattingen geen sprake meer van een nieuwe auto
Uitspraak
Kenmerk 18/00016
15 januari 2019
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. S.M. Bothof
tegen de uitspraak van 27 december 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/3845 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 september 2015 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd van € 4.326.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 22 augustus 2016 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Bij de uitspraak van 27 december 2017 heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt op het beroep van belanghebbende beslist:
“De rechtbank:
- (…);
- verklaart het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag ongegrond;
- veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 247,50;
- veroordeelt [de inspecteur] tot vergoeding van de door [belanghebbende] geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 11 januari 2018 hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. A.R. van der Maas en S.M. Vrolijk. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser heeft op 2 december 2014 ter zake van de registratie in het kentekenregister van een Volkswagen Caddy 1.6 TDI Comfortline (hierna: de auto) op aangifte € 6.775 bpm voldaan. Hij is er bij de berekening van dit bedrag vanuit gegaan dat sprake is van een gebruikte auto.
2. Verweerder heeft de verschuldigde bpm berekend op € 11.101 omdat volgens hem sprake is van een nieuwe auto. Om die reden heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd.
3. Ten tijde van de registratie stond de kilometerteller van de auto op 841 kilometer.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de naheffingsaanslag bpm terecht en naar niet een te hoog bedrag is opgelegd. Evenals bij de rechtbank spitst het geschil zich in hoger beroep toe op de vraag of sprake is van een nieuwe auto of van een gebruikte auto.
Voorts klaagt belanghebbende in hoger beroep over de door de rechtbank toegekende vergoeding van proceskosten en over het niet vergoeden van griffierecht.
4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt overwogen en beslist:
“Ambtshalve
5. Eiser heeft verweerder op 5 augustus 2016 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Blijkens de ontvangststempel is de ingebrekestelling door verweerder ontvangen op (maandag) 8 augustus 2016. Eiser heeft beroep ingesteld op 20 augustus 2016 wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder. De rechtbank stelt vast dat op dat moment nog geen twee weken waren verstreken gerekend vanaf de ontvangst van de ingebrekestelling door verweerder. Om die reden is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van eiser gericht tegen het niet-tijdig doen van uitspraak om bezwaar zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een vergoeding van het griffierecht of van proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Op 22 augustus 2016 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. De op 30 augustus 2016 door de rechtbank ontvangen aanvullende gronden van eiser worden door de rechtbank aangemerkt als (tijdig) beroepschrift gericht tegen deze uitspraak op bezwaar.
Naheffingsaanslag
7. Partijen hebben ter zitting verklaard dat naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017 (nr. 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:79) allereerst in geschil is of gelet op de kilometerstand sprake is van een nieuwe auto, zoals verweerder stelt, of een gebruikte auto, zoals eiser stelt.
8. In het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 14/01502, ECLI:NL:HR:2016:119, onderdeel 4.2, heeft de Hoge Raad overwogen dat de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) voor de berekening van de verschuldigde bpm onderscheid maakt tussen een nieuwe personenauto en een gebruikte personenauto. In dit arrest heeft de Hoge Raad onder verwijzing naar het arrest van 14 september 2012, nr. 12/00848, ECLI:NL:HR:2012:BX7199, herhaald dat onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom – zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016 – als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt (zie het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017).
9. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet BPM is bpm verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het kentekenregister. Gelet hierop is het belastbare feit de registratie van de auto in het kentekenregister. Zoals onder de feiten is vermeld, is tussen partijen niet in geschil dat ten tijde van de registratie in het kentekenregister de kilometerstand van de auto 841 kilometer was. Voorts is door verweerder gesteld dat de auto geen gebruikssporen had. Dit is door eiser niet, althans niet op enigerlei wijze toegelicht of onderbouwd, weersproken. Rekening houdend met deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de auto na de vervaardiging ervan nauwelijks in gebruik is geweest, dat de auto terecht is aangemerkt als nieuwe personenauto en dat de naheffingsaanslag derhalve terecht aan eiser is opgelegd. Op grond hiervan dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat in zoverre geen aanleiding.
(…)
Proceskosten
18. Nu de rechtbank een immateriële schadevergoeding aan eiser heeft toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn, is er aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 van de Awb in zoverre te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 247,50 (1 punt voor proceshandeling met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 0,5 nu het hier uitsluitend de overschrijding van de redelijke termijn betreft).
Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, nr. 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660).
Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat evenmin aanleiding, nu dit griffierecht was geheven voor het instellen van het beroep gericht tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar en nadien geen griffierecht meer is geheven.”