Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:972, 18/00139

Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:972, 18/00139

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 maart 2019
Datum publicatie
27 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:972
Zaaknummer
18/00139
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 9.6, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 45aa

Inhoudsindicatie

Verzoek om ambtshalve vermindering is terecht afgewezen. Buiten de 'vijfjaarstermijn' ingediend.

Uitspraak

Kenmerk 18/00139

14 maart 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.A.M. van Oers),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/3009 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 8 februari 2016 de inspecteur verzocht de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 (hierna: IB 2010), gedagtekend 20 november 2013, ambtshalve te verminderen.

1.2.

De inspecteur heeft dit verzoek op 24 februari 2016 bij beschikking afgewezen (hierna: de Beschikking).

1.3.

Na daartegen op 31 maart 2016 gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 mei 2017, de Beschikking gehandhaafd.

1.4.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 februari 2018 het tegen de hiervoor onder 1.3 vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 maart 2018, aangevuld bij brief van 25 april 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Aldaar zijn verschenen [A] (zus en bewindvoerder van belanghebbende) en mr. Van Oers voornoemd, alsmede mr. M.L.M. Wassenaar-Payens namens de inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelf vast te stellen.

2.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 20 november 2013 ambtshalve de aanslag IB 2010 opgelegd naar een box 1 inkomen van € 11.583 en een box 3 inkomen van € 13.590.

2.2.

Op 21 maart 2014 schrijft [B] , een medewerker van [C] , aan de inspecteur:

“(Belanghebbende) is sinds 2003 bij onze GGZ instelling onder behandeling wegens psychische problemen. Deze invalideren haar dusdanig dat ze onvoldoende in staat is om adequaat te handelen en te reageren. Ook de bijwerkingen van de medicijnen die ze krijgt dragen daartoe aan bij. Vandaar dat ze een aantal jaren geen aangifte belastingen heeft gedaan, terwijl uw dienst haar daar wel toe aanmaande.

Omdat ik veel cliënten bijsta in het doen van hun aangifte wil ik haar hierbij ook graag helpen. Echter haar situatie is dusdanig specifiek dat ik haar wil doorsturen naar een professional op dit gebied. (Er is een aanzienlijk en gedeeld vermogen.)

Ik verwacht dat de aangiftes over de genoemde jaren (2009/2010/2011) tussen nu en 8 weken gedaan zullen zijn. Vandaar mijn verzoek aan u haar tot die tijd uitstel te geven voor het doen van de betreffende belastingaangiften. Mocht er eventueel over genoemde jaren al ambtshalve zijn aangeslagen, dan zou ik u ook willen vragen deze buiten invordering te stellen totdat u de aangiftes binnen heeft.”

2.3.

Belanghebbende heeft op 24 april 2014 een aangiftebiljet IB 2010 ingediend (met - uitsluitend - een box 1 inkomen van € 11.583). De inspecteur heeft dit stuk aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft vervolgens de aanslag IB 2010 bij beschikking van 21 juni 2014 ambtshalve verminderd tot een berekend naar een box 1 inkomen van € 10.829. Het box 3 inkomen heeft hij gehandhaafd (zie 2.1).

2.4.

Op 17 december 2015 heeft belanghebbende haar zus [A] , haar broer [D] en [B] gemachtigd om ‘haar financiële zaken’ te behartigen.

2.5.

In een brief van 28 januari 2016 schrijft belanghebbende aan de kantonrechter (zie 2.9):

“Aangezien ik met zekere regelmaat onmachtig ben om zelf mijn administratie, financiën en andere vermogensrechtelijke belangen naar behoren waar te nemen, wil ik u verzoeken een “bescherming bewind” over mij uit te spreken. Ik hoop en verwacht dat ik dan meer rust en tijd zal hebben om aan mijn herstel te werken.”

2.6.

De inspecteur heeft op 19 februari 2016 een geschrift met dagtekening 8 februari 2016 ontvangen. In dat geschrift schrijft belanghebbendes zus namens belanghebbende:

“(ik) verzoek (…) u om bij wijze van uitzondering de defenitieve aanslag (…) alsnog te willen herzien.”

2.7.

Met dagtekening 24 februari 2016 heeft de inspecteur het bezwaar bij uitspraak op bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2.8.

De inspecteur heeft het onder 2.6 vermelde geschrift tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB 2010 en dat verzoek, gelet op de termijn van vijf jaar genoemd in artikel 45aa, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: Uitv. Reg. IB 2001) bij de Beschikking, afgewezen.

2.9.

De kantonrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op verzoek van belanghebbende bij beschikking van 24 maart 2016 de goederen die aan haar (zullen) toebehoren onder bewind gesteld. De reden hiervoor was dat belanghebbende als gevolg van haar lichamelijke/geestelijke toestand niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Haar voormelde zus en broer zijn bij de beschikking van de kantonrechter als haar bewindvoerders aangesteld.

2.10.

Belanghebbendes gemachtigde heeft bij brief met dagtekening 31 maart 2016 beroep ingesteld tegen de onder 2.5 vermelde uitspraak op bezwaar. Dat beroep heeft de rechtbank op 3 februari 2017 ongegrond verklaard.

2.11.

Belanghebbende heeft met dagtekening 31 maart 2016 een bezwaarschrift ingediend tegen de Beschikking (van 24 februari 2016). Dit bezwaarschrift is door de inspecteur, binnen de bezwaartermijn van zes weken, ontvangen op 1 april 2016.

2.12.

Op 26 april 2017 heeft een telefonisch hoorgesprek plaatsgevonden tussen gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur. Hiervan is een verslag gemaakt en naar de inspecteur verstuurd.

2.13.

Met dagtekening 18 mei 2017 heeft de inspecteur het bezwaar bij uitspraak op bezwaar de Beschikking gehandhaafd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de inspecteur belanghebbendes verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB 2010 bij de Beschikking terecht heeft afgewezen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Aanvankelijk had de gemachtigde van belanghebbende in het hoger beroepschrift tevens aangevoerd dat het optreden van de voorzitter van de rechtbank ter zitting zijns inziens partijdig en onzorgvuldig was geweest. Ter zitting van het Hof heeft hij deze grief teruggenomen.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing