Gerechtshof Amsterdam, 19-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:973, 18/00228 en 18/00229
Gerechtshof Amsterdam, 19-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:973, 18/00228 en 18/00229
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 maart 2019
- Datum publicatie
- 27 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:973
- Formele relaties
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2019:1080
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:2020
- Zaaknummer
- 18/00228 en 18/00229
Inhoudsindicatie
Crisisheffing. Verzuimboete. Pleitbaar standpunt.
Uitspraak
Kenmerken 18/00228 en 18/00229
19 maart 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X B.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R.H.R. Vliese),
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 15/1339 en HAA 15/1377 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Naar aanleiding van een door belanghebbende ingediend correctiebericht is haar met dagtekening 23 juli 2014 over het tijdvak maart 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen in verband met ‘pseudo-eindheffing hoog loon’- hierna: crisisheffing - opgelegd van € 166.523 (artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964), tekst voor 2013). Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 4.920 opgelegd wegens het niet (tijdig) betalen van het voormelde bedrag aan crisisheffing.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag en verzuimboete gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 februari 2015, de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 maart 2018 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond met betrekking tot de opgelegde boete;
- vermindert de boete tot € 4.182;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 april 2018, aangevuld bij faxbericht van 14 mei 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 20 februari 2019 is bij de griffie van het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Aldaar zijn namens belanghebbende verschenen haar gemachtigden mrs. R.H.R. Vliese en P. Wildör. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. A. de Groot en A.T. Jekel. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
Belanghebbende is een besloten vennootschap die zich bezig houdt met het verlenen en verstrekken van adviezen.
De salarisadministratie en HR-services had belanghebbende uitbesteed aan [A B.V.] .
Het nageheven bedrag aan loonheffingen is gelijk aan de crisisheffing die belanghebbende op grond van de wettelijke bepalingen inzake de loonbelasting over het tijdvak maart 2013 op aangifte had moeten afdragen.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is enkel nog in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.
De door de rechtbank toegekende immateriële schadevergoeding en de veroordeling door de rechtbank van de inspecteur in de proceskosten zijn als zodanig niet in geschil. Voorts heeft belanghebbende ter zitting van het Hof aangegeven haar grieven ter zake van de naheffingsaanslag te laten varen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.