Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:979, 18/00289
Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:979, 18/00289
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 maart 2019
- Datum publicatie
- 24 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:979
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2018:3157, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00289
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Fictieve afkoop van lijfrenteaanspraak. Geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3.133, lid 3, Wet IB 2001.
Uitspraak
Kenmerk 18/00289
21 maart 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: I. Jagbandhan),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/3414 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(gemachtigde: C.N.J. Essen).
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 25 februari 2017 over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.725. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een bedrag van € 14.280 aan revisierente (hierna: de beschikking revisierente) vastgesteld.
Na tegen de hiervoor onder 1.1 vermelde navorderingsaanslag en beschikking revisierente gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 juli 2017, de navorderingsaanslag en de beschikking revisierente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 april 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 mei 2018, aangevuld bij brief van 19 juni 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof – op de voet van voornoemde artikelen – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser is geboren op 4 augustus 1946.
2. Eiser was tot 5 september 1997 vennoot in de vennootschappen onder firma [A1] en [A2] .
3. Op 5 september 1997 is [A Holding B.V.] opgericht.
4. Ter volstorting van de aandelen in [A Holding B.V.] heeft eiser zijn aandeel in de vennootschappen onder firma [A1] en [A2] meteen na oprichting ingebracht in [A Holding B.V.]
5. Eiser heeft met deze inbreng winst in de zin van artikel 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gerealiseerd (stakingswinst).
6. Eiser heeft ten laste van de stakingswinst een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef, onderdeel g ten tweede van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in samenhang met artikel 45, zevende lid, onderdeel a ten tweede van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ter grootte van ƒ 60.000 bedongen van [A Holding B.V.] (de B.V.) De B.V. heeft deze verplichting aanvaard.
7. De overeenkomst bepaalt onder meer:
“(…)
Stamrechtverplichting
De inbrenger bedingt van de vennootschap ten laste van zijn/haar stakingswinst een stamrecht als bedoeld in artikel 45, lid 7, onderdeel a ten tweede van voormelde wet ten belope van een bedrag ad zestig duizend gulden (ƒ 60.000,-), welke stamrechtverplichting bij deze door de vennootschap wordt aanvaard.
1. Indien de inbrenger bij het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd in leven is, heeft hij/zij jegens de vennootschap aanspraak op een alsdan dadelijk ingaande lijfrente, te zijner/harer keuze hetzij uitsluitend op zijn/haar leven, hetzij geheel of gedeeltelijk mede op het leven van zijn/haar echtgeno(o)t(e), hetzij op het leven van zijn/haar echtgeno(o)t(e) alleen, dan wel eventueel mede op het leven van zijn/haar kinderen voor de krachtens de wet toegestane duur, tot het jaarlijkse bedrag, dat volgens de tarieven van een door hen aan te wijzen verzekeringsmaatschappij alsdan kan worden verkregen voor een koopsom gelijk aan het bedrag van het hiervoor bedongen stamrecht, te vermeerderen met rente als hierna onder 10. bepaald. Daarbij zal in zodanige mate rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de lijfrente niet van een levensverzekeringsmaatschappij is bedongen als alsdan door de fiscus casu quo belastingrechter zal worden toegelaten.
(…)
7. De vennootschap zal vorenbedoelde lijfrente casu quo lijfrenten uitkeren bij achterafbetaling in maandelijkse termijnen, ingaande bij het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd van de inbrenger of bij eerder overlijden van deze. De slottermijn wordt pro rata berekend.
8. De betaling van de hiervoor bedoelde lijfrente termijnen zal geschieden tegen behoorlijke kwijting en zonder enige korting of beroep op verrekening van de zijde van de vennootschap, op de door de rechthebbende te bepalen wijze en plaats.
9. Het bedongen stamrecht kan niet worden afgekocht, vervreemd of dienen tot voorwerp van zekerheid.
10. Het voor de lijfrente(n) in voormelde gevallen beschikbare bedrag zal worden vermeerderd met een jaarlijks accumulerende en eveneens rentedragend wordende rente, te rekenen vanaf voormelde balansdatum, welk percentage wordt gesteld op zeven procent (7%). Wanneer evenwel dit percentage per het einde van enig boekjaar van de vennootschap meer dan veertig procent (40%) hoger of lager is dan het gemiddelde percentage van de laatste drie staatsleningen met een gemiddelde looptijd van meer dan zes jaren, zullen partijen in onderling overleg voor de toekomst een nieuw percentage vaststellen, waarbij als uitgangspunt zal worden genomen tachtig procent (80%) van de laatste drie staatsleningen met een gemiddelde looptijd van meer dan zes jaren.“
8. Eiser heeft op 4 augustus 2011 de 65-jarige leeftijd bereikt.
9. De omvang van de termijnen is tot op heden niet vastgesteld.
10. De termijnen van de lijfrente-aanspraak zijn niet tot uitkering gekomen.
11. De lijfrente-aanspraak is tot op heden niet omgezet in een andere zodanige aanspraak.
12. Eiser heeft op 31 december 2012 een rekening-courant schuld aan [A Holding B.V.] van € 157.265,-.
13. Eiser is op 31 december 2012 bestuurder van [A Holding B.V.] ”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslag en beschikking revisierente terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.