Gerechtshof Amsterdam, 09-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1006, 18/00438
Gerechtshof Amsterdam, 09-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1006, 18/00438
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 april 2020
- Datum publicatie
- 22 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1006
- Zaaknummer
- 18/00438
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Rechtbank ten onrechte brief aangemerkt als beroepschrift, nu in de brief niet verwezen wordt naar de naheffingsaanslag van het jaar 2010. Uit de bewoordingen van de brief blijkt dat het geschrift enkel betrekking heeft op de naheffingsaanslagen welke zijn opgelegd voor de jaren 2011 tot en met 2014.
Uitspraak
kenmerk 18/00438
9 april 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: D. Groeneveld)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/2544 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met nummer [nummer naheffingsaanslag 2010] voor een bedrag van € 11.466, gedagtekend 28 december 2015. Bij beschikking is tevens een boete opgelegd van € 5.733 en is € 1.821 heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2016 de boete verminderd tot € 5.314 en de heffingsrente verminderd tot € 1.442.
Een brief van belanghebbende met dagtekening 14 oktober 2016, gericht aan de ontvanger, is door de inspecteur aangemerkt als beroepschrift en aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft dit beroepschrift op 11 december 2017 ontvangen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 juni 2018 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete;
- vermindert de boete tot € 4.896 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002.”
Van belanghebbende is een nader stuk ontvangen, ingekomen bij het Hof op 21 februari 2020. Van het stuk is een afschrift aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, voornoemd. Van de zijde van de inspecteur is verschenen mr. B.F. Kroezen. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met de kenmerken 18/00436 en 18/00437. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De aangifte omzetbelasting is ingediend door D/G Consultancy (het boekhoud-/ advieskantoor van de gemachtigde).
De inspecteur heeft in 2014 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld dat ziet op het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2014. De naheffingsaanslag is naar aanleiding van het boekenonderzoek opgelegd, omdat de verschuldigde omzetbelasting in het geheel niet is aangegeven en het geclaimde bedrag aan voorbelasting niet aannemelijk zou zijn gemaakt.
Aan belanghebbende is op 22 september 2015 een informatiebeschikking afgegeven wegens het niet voldoen aan de verplichtingen van artikelen 47 en 52 van de AWR.
In het rapport inzake het ingestelde boekenonderzoek, gedagtekend 4 december 2015, wordt over de verschuldigde omzetbelasting het volgende vastgesteld:
“In de aangiften over de periode 1 januari 2010 t/m 31 maart 2014 zijn geen verschuldigde bedragen aan omzetbelasting betrokken. Er is vanuit gegaan dat op de gehele omzet het 0-tarief van toepassing is.
(…)
Uit de gegevens die zijn verkregen van derden is het volgende gebleken:
- -
-
In de gecontroleerde periode zijn werkzaamheden verricht voor [BV X] te [plaats] , [BV Y] te [plaats] en diverse particulieren.
- -
-
Op alle uitgeschreven facturen die betrekking hebben op de uitgevoerde werkzaamheden is wel BTW in rekening gebracht.
- -
-
De gerealiseerde omzetten (Inclusief BTW) in de gecontroleerde periode bedraagt als volgt:
2010: € 61.329,82
(…)
De verschuldigde omzetbelasting bedraagt als volgt:
2010: € 61.329,82 x 19/119 = € 9.792
(…)
De verschuldigde omzetbelasting met betrekking tot de jaren 2010 t/m 2013 is in het geheel niet aangegeven. (…)
Correctie 1: Omzetbelasting 2010: € 9.792
In het in 2.4 genoemde rapport wordt over de aftrek van de voorbelasting het volgende vermeld:
“In de gecontroleerde periode zijn in de ingediende aangiften de volgende bedragen aan voorbelasting opgevoerd:
2010: € 4.861
(…)
Er zijn (ondanks diverse verzoeken daartoe) nog geen facturen en/of documenten overgelegd waaruit blijkt dat recht bestaat op te claimen voorbelasting.
(…)
Uitgaande van het vorenstaande bedraagt de minimaal teveel geclaimde voorbelasting als volgt:
2010: € 8.810 x 19% = € 1.674
(…)
Correctie 2: Omzetbelasting 2010: € 1.674
Tot de stukken van het geding behoort het ‘Verslag hoor-gesprek inzake bezwaar omzetbelasting [X] ’, gedagtekend 14 april 2016 (gericht aan de heer D. Groeneveld van D/G Consultancy) waarin onder andere het volgende staat vermeld:
“De aangiften omzetbelasting zijn door u gedaan. U deelt mee dat u de aangifte gegevens telefonisch doorkreeg van de heer [X] en dat u deze informatie één op één heeft overgenomen in de aangiften. De heer [X] vertelt dat hij eerst alle verschuldigde btw optelde, vervolgens telde hij alle betaalde btw (voorbelasting) op en tenslotte trok hij het totaal van de voorbelasting af van het totaal van de verschuldigde voorbelasting. Het saldo gaf hij telefonisch door.
Over de op de aangifte vermelde omzet ‘verlegd’ deelt u mee dat u in de veronderstelling was dat dit correct was.”
Naar aanleiding van het boekenonderzoek (zie 2.4 en 2.5) zijn aan belanghebbende drie naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd:
[nummer naheffingsaanslag 2010] met dagtekening 28-12-2015 over de periode 1-1-2010 t/m 31-12-2010
[nummer naheffingsaanslag 2011] met dagtekening 25-01-2016 over de periode 1-1-2011 t/m 31-12-2011
[nummer naheffingsaanslag 2012 t/m 2014] met dagtekening 08-02-2016 over de periode 1-1-2012 t/m 30-04-2014
Het onderwerpelijke hoger beroep betreft de eerstgenoemde naheffingsaanslag.
In een brief van de inspecteur aan de gemachtigde, gedagtekend 9 september 2016, heeft de inspecteur zijn (nog vast te stellen) uitspraak op bezwaar gemotiveerd. In deze brief is – voor zover in deze zaak van belang – het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van het door u, namens uw cliënt [X] , ingediende bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2010 (…) bericht ik u als volgt:
(…)
Uw bezwaar richt zich op de, in de naheffingsaanslag begrepen, correctie van de op aangifte verrekende voorbelasting en de over deze correctie opgelegde vergrijpboete van 50%.
(…)
Beoordeling van uw bezwaar
Voorbelasting
(…)
Niet aannemelijk is dat er, naast de gemaakte bedrijfskosten, ook nog in activa geïnvesteerd is.
Niet aannemelijk is dat uw cliënt meer btw op kosten/investeringen heeft betaald dan waarmee al rekening is gehouden.
Ik kom hier dan ook niet tegemoet aan het bezwaar.
Boete
(…)
Ik kom gedeeltelijk tegemoet aan het bezwaar en zal de vergrijpboete voor wat de nageheven voorbelasting betreft verminderen van 50% naar 25%.
Beslissing op het bezwaar
Ik kom gedeeltelijk tegemoet aan het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over 2010 met nummer: [nummer naheffingsaanslag 2010]
btw correctie omzet € 9.792 Boete 50% € 4.896 Totaal € 14.688
btw correctie voorbelasting € 1.674 Boete 25% € 418 Totaal € 2.092
Totaal € 16.780
Noot: (…)
Uw cliënt ontvangt van deze beslissing nog een officiële beschikking
(…)”
De uitspraak op bewaar (de ‘officiële beschikking’) is gedagtekend op 21 oktober 2016.
In de als beroepschrift aangemerkte brief van belanghebbende met dagtekening 14 oktober 2016 (zie 1.3) schrijft belanghebbende onder meer het volgende:
“Hierbij verzoeken wij om uitstel van betaling tegen de opgelegde naheffingsaanslagen van de omzetbelasting voor bovengenoemde cliënt over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. (…)
Dit bezwaarschrift heeft betrekking op de volgende aanslagnummers:
- -
-
[nummer naheffingsaanslag 2011] . Omzetbelasting 2011,
- -
-
[nummer naheffingsaanslag 2012 t/m 2014] . Omzetbelasting 2012 t/m 30-04-2014.”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de inspecteur te veel voorbelasting heeft nageheven zoals belanghebbende stelt en de inspecteur weerspreekt. Voorts is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.