Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1080, 19/01767

Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1080, 19/01767

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 april 2020
Datum publicatie
6 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1080
Zaaknummer
19/01767

Inhoudsindicatie

Pkv. Rechtbank kent ten onrechte geen punt toe voor het bijwonen van de zitting. De enkele omstandigheid dat de rechtbank overeenkomstig het door beide partijen in de door hen ingediende stukken ingenomen standpunt beslist vormt op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

kenmerk 19/01767

16 april 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

(gemachtigde: B. de Jong LL.B.)

tegen de uitspraak van 28 november 2019 in de zaak met kenmerk AMS 19/517 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 13 december 2018 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 51,40.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 januari 2019, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 november 2019 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als [X]’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak;

-

draagt de heffingsambtenaar op binnen zes weken een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen;

-

draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [X] te vergoeden;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van

€ 256,-.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per faxbericht ingekomen op 24 december 2019. De heffingsambtenaar heeft zich bij brief van 15 januari 2020 onthouden van commentaar.

1.5.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hen door het Hof op de voet van artikel 8:57 lid 1 van de Awb geboden gelegenheid te verklaren dat zij op een zitting willen worden gehoord. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

In het bezwaarschrift van belanghebbende, gedagtekend 16 december 2018, staat onder andere het volgende vermeld:

“Hierbij maken wij (…) bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met bovengenoemd aanslagnummer (zie bijlage), omdat belanghebbende het niet eens is met de door de heffingsambtenaar vastgestelde feiten en omstandigheden.”

2.2.

In de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2019 schrijft de heffingsambtenaar als volgt:

“Bij brief van 27 december 2018 (…) werd u verzocht om binnen veertien dagen na dagtekening van de brief uw gronden van bezwaar aan te leveren. (…) Wij hebben binnen de gestelde termijn geen reactie van u ontvangen. Uw bezwaarschrift voldoet derhalve niet aan de vereisten van een bezwaarschrift zoals genoemd in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 6:6 Awb wordt uw bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak:

Gelet op het voorstaande is besloten om uw bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren.”

2.3.

In belanghebbendes beroepschrift is onder meer het volgende opgenomen:

“Belanghebbende zal Uw Rechtbank ook uitdrukkelijk verzoeken om de zaak terug te wijzen naar verweerder opdat het bezwaarschrift (alsnog) kan worden ontvangen.”

2.4.

In het verweerschrift in eerste aanleg van de heffingsambtenaar, gedagtekend 20 februari 2019, staat onder andere vermeld:

“Gezien de inhoud van het bezwaarschrift, neemt de heffingsambtenaar de stelling van gemachtigde over. De heffingsambtenaar is dan ook van oordeel dat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

(…)

Ik verzoek uw college de zaak terug te verwijzen naar de heffingsambtenaar.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil de hoogte van de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding. Niet in geschil is de wegingsfactor van 0,5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht geen punt heeft toegekend aan het verschijnen van de gemachtigde ter zitting.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing