Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1185, 18/00221 en 18/00222
Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1185, 18/00221 en 18/00222
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 april 2020
- Datum publicatie
- 27 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1185
- Zaaknummer
- 18/00221 en 18/00222
Inhoudsindicatie
MRB. Ontvankelijkheid. Paragraaf 33 BBBB; boetebeschikkingen dienen vernietigd te worden omdat inspecteur verzending van de rekeningen niet aannemelijk heeft gemaakt.
Uitspraak
kenmerken 18/00221 en 18/00222
16 april 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 8 maart 2018 in de zaken met kenmerken HAA 17/4047 en 17/4048 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 21 april 2017 aan belanghebbende
over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) opgelegd ten bedrage van € 294, alsmede bij beschikking een boete van € 52.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 april 2017 aan belanghebbende
over het tijdvak 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag mrb opgelegd ten bedrage van € 294, alsmede bij beschikking een boete van € 52.
De inspecteur heeft de daartegen gemaakte bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 augustus 2017, niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 maart 2018 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 april 2018. Op 8 mei 2018 is een brief van [gemachtigde] ontvangen met de mededeling dat hij in deze zaken niet langer optreedt als gemachtigde van belanghebbende. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Belanghebbende is
niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de aan belanghebbende op 22 januari 2020 per aangetekende post verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 23 januari 2020 bezorgd op het in de BRP geregistreerde woonadres van belanghebbende ( [A-straat] 12, [postcode] [Z] ). Belanghebbende is aldus op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang heeft kunnen vinden. Namens de inspecteur is verschenen mr. S. Kranenbarg. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’).
“1. Eiser heeft op 22 juni 2016 aangifte gedaan voor de mrb van een personenauto met het Bulgaarse kenteken [** **** **] .
2. Met dagtekening 12 augustus 2016 is aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd in verband met het niet tijdig betalen van de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 13 mei 2016 tot en met 23 mei 2016. In deze naheffingsaanslag is eiser tevens medegedeeld dat een volgende niet tijdige voldoening binnen het tijdsbestek van één jaar zal leiden tot het opleggen van een verzuimboete.
3. Verweerder heeft over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 aan eiser met dagtekening 8 september 2016 een rekening motorrijtuigenbelasting toegezonden met een uiterste betaaldatum van 8 oktober 2016. Op de uiterste betaaldatum was de mrb niet
voldaan.
4. Verweerder heeft over het tijdvak 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016
aan eiser met dagtekening 3 oktober 2016 een rekening motorrijtuigenbelasting toegezonden met een uiterste betaaldatum van 2 november 2016. Op de uiterste betaaldatum was de mrb niet voldaan.
5. Verweerder heeft op 21 april 2017 de hiervoor onder het procesverloop genoemde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd [Hof: zie 1.1.1 en 1.1.2].
6. Eiser heeft hiertegen bij bezwaarschrift, gedagtekend 17 juli 2017, bezwaar gemaakt. Het bezwaar is op 21 juli 2017 bij verweerder ontvangen.
7. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de bezwaren tegen deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en, zo nee, of deze terecht zijn opgelegd. Voorts is in geschil of de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd en of de rechtbank terecht met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorbij gegaan aan de schending van de hoorplicht.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.