Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1204, 19/00279

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1204, 19/00279

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 april 2020
Datum publicatie
13 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1204
Zaaknummer
19/00279
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67a

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte IB/PVV is terecht en voor het juiste bedrag opgelegd.

Uitspraak

Kenmerk 19/00279

30 april 2020

uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/3096 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 januari 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.515. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd (hierna: de Verzuimboete).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 juni 2018, heeft de inspecteur de aanslag en de Verzuimboete gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 13 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 maart 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Per brief met dagtekening 28 februari 2016 is eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015. Eiser is verzocht vóór 1 mei 2016 aangifte te doen.

2. Per brief met dagtekening 14 juni 2016 is aan eiser een herinnering tot het doen van aangifte IB/PVV 2015 gestuurd en is eiser erop gewezen dat de aangifte uiterlijk op 28 juni 2016 bij verweerder binnen moet zijn.

3. Per brief met dagtekening 29 juli 2016 is eiser aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2015 en is eiser erop gewezen dat de aangifte uiterlijk op 12 augustus 2016 bij verweerder binnen moet zijn. Verder is eiser erop gewezen dat als de aangifte niet op tijd wordt ontvangen, hij een boete kan krijgen en dat die boete minimaal € 369 is en kan oplopen tot € 5.278. Eiser heeft geen aangifte gedaan.

4. Op 30 augustus 2016 heeft eiser een brief aan verweerder gestuurd waarin is vermeld dat hij van 1 november 2015 tot en met 25 augustus 2016 in [het buitenland] was en daarom niet in de gelegenheid was tijdig aangifte te doen. Eiser verzoekt in de brief om uitstel tot het doen van aangifte.

5. Verweerder heeft het verzoek om uitstel op 27 september 2015 afgewezen omdat eiser al een aanmaning voor het doen van aangifte heeft ontvangen.

6. Op 17 oktober 2016 heeft eiser via een aangifteformulier alsnog gegevens verstrekt. In de verstrekte gegevens is een verzamelinkomen vermeld van € 13.515.

7. Met dagtekening 9 december 2016 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, overeenkomstig de gegevens uit het aangifteformulier. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente ten bedrage van € 26 in rekening gebracht. Het te betalen bedrag op de voorlopige aanslag is € 1.213.

8. Met dagtekening 27 januari 2017 is aan eiser de onderhavige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. Ook deze aanslag is overeenkomstig de gegevens uit het aangifteformulier opgelegd. Gelijktijdig met de aanslag is de verzuimboete aan eiser opgelegd. Het te betalen bedrag op de aanslag is € 369.

9. Namens eiser heeft zijn gemachtigde hiertegen op 6 maart 2017 bezwaar gemaakt. Het bezwaar richt zich tegen de verzuimboete.

10. Op 16 april 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.

11. Op 11 juni 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.

12. Hiertegen is eiser op 13 juli 2018 (ontvangen door de rechtbank op 16 juli 2018) in beroep gekomen.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de inspecteur terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende de Verzuimboete heeft opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing