Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1229, 19/01536
Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1229, 19/01536
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 mei 2020
- Datum publicatie
- 10 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1229
- Zaaknummer
- 19/01536
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 26
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Wijziging gerechtigde. Afwijzing van een verzoek om een (nieuwe) beschikking te nemen dient te worden gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking. Daartegen staat bezwaar en beroep open. De omstandigheid dat belanghebbende reeds in de hoedanigheid van gebruiker een beschikking op zijn naam heeft ontvangen kan hem niet worden tegengeworpen, nu hij de gevolgen van de waardevaststelling door de heffingsambtenaar pas ondervindt nadat hij - met het overlijden van zijn vader - de hoedanigheid van eigenaar heeft verkregen. Verzoek om een (nieuwe) beschikking dient alsnog te worden toegewezen.
Uitspraak
Kenmerk 19/01536
19 mei 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A. Oosters),
tegen de uitspraak van 16 augustus 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/580 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 27 augustus 2018 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) verzocht om afgifte aan hem van een beschikking voor het belastingjaar 2018 zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet WOZ voor het object [A-straat 1] , [...] te [Z] (hierna: de woning).
De heffingsambtenaar heeft het verzoek bij besluit van 31 oktober 2018 afgewezen.
Een daartegen gemaakt bezwaar met dagtekening 8 november 2018 heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 12 december 2018 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 augustus 2019 heeft de rechtbank daarop het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 oktober 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.
2 Feiten
De rechtbank heeft voor zover in hoger beroep van belang de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is bewoner van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) en heeft in zijn hoedanigheid van gebruiker op of omstreeks 28 februari 2018 een WOZ-beschikking ontvangen met betrekking tot de woning.
2. De vader van eiser, de heer [Y] , is op 23 april 2018 overleden en heeft bij testament zijn drie kinderen, tezamen en voor gelijke delen, benoemd tot enige erfgenamen van zijn nalatenschap. De halfzus en halfbroer van eiser hebben de nalatenschap verworpen. Eiser heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en is derhalve enig erfgenaam van zijn vader.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan toe dat de woning deel uitmaakte van de nalatenschap van de vader van belanghebbende.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of belanghebbende recht heeft op de gevraagde beschikking.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.