Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1338, 19/00945
Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1338, 19/00945
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 juni 2020
- Datum publicatie
- 24 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1338
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:96
- Zaaknummer
- 19/00945
Inhoudsindicatie
WOZ-woning. Heffingsambtenaar heeft waarde aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
kenmerk 19/00945
9 juni 2020
uitspraak van tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X 1] , te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk)
tegen de uitspraak van 18 juni 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/1635 van de rechtbank [plaats] (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) genomen beschikking met dagtekening 28 februari 2017 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2017 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 347.500. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) bekend gemaakt.
Na daartegen gemaakt bezwaar, door de heffingsambtenaar ontvangen op 11 april 2017, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 januari 2018, de hiervoor genoemde WOZ-beschikking (en aanslag OZB) gehandhaafd.
In haar uitspraak van 18 juni 2019 (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘ [X ] ’) heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan [X ] van € 500,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X ] tot een bedrag van € 1.024,-;
- draagt de heffingsambtenaar op het door [X ] betaalde griffierecht van € 46,- aan haar te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 juli 2019 en nader gemotiveerd per faxbericht van 2 september 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“1. [X ] is eigenaar van de woning. Het is een bovenwoning met een oppervlakte van 99 m².
2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2016. [X ] vindt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld en bepleit een waarde van € 300.000,-.
3. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing een taxatierapport ingediend. De heffingsambtenaar onderbouwt de hoogte van de WOZ-waarde van de woning aan de hand van de vergelijkingsmethode. Het taxatierapport van de woning bevat een ‘overzicht taxatiewaarden’ (de matrix), waarin de gegevens van de vergelijkingsobjecten zijn vermeld:
Woning |
Transactiedatum |
m² woningdeel |
Prijs per m² |
[object 1 ] |
25-1-2016 |
96 |
€ 3.922,- |
[object 2] |
30-3-2016 |
95 |
€ 3.911,- |
[object 3] |
30-9-2015 |
95 |
€ 4.711,- |
De gemiddelde gerealiseerde vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten is € 4.181,-. De taxateur heeft de vierkantemeterprijs van de woning lager gewaardeerd, namelijk op
€ 3.513,-. Volgens de taxateur is hiermee voldoende rekening gehouden met de eventuele verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van
€ 300.000, de heffingsambtenaar bepleit ook in hoger beroep een waarde van € 347.500.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.