Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1408, 19/00631 t/m 19/00633
Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1408, 19/00631 t/m 19/00633
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 mei 2020
- Datum publicatie
- 10 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1408
- Zaaknummer
- 19/00631 t/m 19/00633
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting, navorderingsaanslagen, ambtelijk verzuim, correctiebeleid Belastingdienst, repeterende fout
Uitspraak
kenmerken 19/00631 tot en met 19/000633
28 mei 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te Hoorn, belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken HAA 18/2792, 18/2793 en 18/2507 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2012, 2013 en 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 27.031, € 24.674 en € 25.223. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de inspecteur aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 verminderd en berekend naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 26.811, € 24.248 en
€ 24.260, met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente..
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2019 de ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 april 2019 en nader gemotiveerd in een bij het Hof ingekomen brief van 13 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende zijn nadere stukken ingekomen bij het Hof op 13 februari 2020 en 4 mei 2020. Van de stukken is een kopie aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2020. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende voornoemd, en tot bijstand, M. Collij. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. W. van Wendel - de Joode en V.D.R.M. van Schijndel. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“ 1. Namens eiseres heeft haar gemachtigde aan de hand van de hierna opgenomen gegevens aangiften ib/pvv over de jaren 2012, 2013 en 2014 ingediend.
2012 2013 2014
belastbaar inkomen box 1 € 26.111 € 22.465 € 23.430
in aftrek genomen specifieke zorgkosten € 920 € 1.578 € 2.444
bestaande uit:
medicijnen € 200 € 60 € 89
hulpmiddelen € 59
vervoer € 25 € 25 € 52
dieet € 100 € 100 € 100
kleding en beddengoed € 620 € 930 € 930
genees- en heelkundige hulp € 122 € 570 € 1.240
2. Verweerder heeft geen vragen gesteld over deze aangiften en definitieve aanslagen over 2012, 2013 en 2014 overeenkomstig de aangiften opgelegd op respectievelijk 21 februari 2014, 10 april 2015 en 4 december 2015.
3. Met dagtekening 14 maart 2017 heeft verweerder eiseres vragenbrieven gestuurd. In deze brieven is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Wij hebben onderzoek gedaan naar het aangifte gedrag van degene die uw aangifte inkomstenbelasting over 1 of meerdere van de jaren 2012 tot en met 2015 heeft ingediend. Daaruit is gebleken dat diegene voor meerdere personen aangiften met onjuiste aftrekposten heeft gedaan. Mogelijk geldt dat ook voor uw aangifte.”
Verweerder kondigt daarbij aan om de aangiften over 2012, 2013 en 2014 nader te beoordelen en verzoekt daartoe om nadere gegevens.
4. Verweerder heeft aanleiding gezien om niet alle door eiseres aangegeven specifieke zorgkosten in aftrek te accepteren. De volgende kosten zijn door verweerder geaccepteerd.
2012 2013 2014
geaccepteerde kosten voor
vervoer € 25 € 25 € 25
genees- en heelkundige hulp € 275 € 520 € 1.134
5. Na toepassing van een verhoging van 40% en toepassing van de drempel heeft het voorgaande geresulteerd in de volgende aftrek van specifieke zorgkosten.
2012 2013 2014
geaccepteerde aftrek specifieke zorgkosten € 0 € 0 € 651
6. Onder meer het voorgaande resulteerde in de volgende navorderingsaanslagen.
2012 2013 2014
Navorderingsaanslagen (inclusief
belastingrente) € 449 € 1.047 € 462
7. In uitspraak op bezwaar heeft verweerder de volgende specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten.
2012 2013 2014
geaccepteerde kosten voor
vervoer € 25 € 25 € 25
genees- en heelkundige hulp € 275 € 520 € 1.229
kleding beddengoed € 310 € 310 € 620
8. Na toepassing van een verhoging van 40% en toepassing van de drempel heeft het voorgaande geresulteerd in de volgende aftrek van specifieke zorgkosten:
2012 2013 2014
€ 108 € 426 € 1.614”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Dit met dien verstande dat de navorderingsaanslag inclusief belastingrente over het jaar 2014 niet leidde tot het door de rechtbank in overweging 6. vermelde bedrag van € 462, maar tot een bedrag van € 859.
In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
De navorderingsaanslagen over 2012, 2013 en 2014 bedroegen exclusief belastingrente respectievelijk € 387, € 928 en € 789. Bij de uitspraken op bezwaar over deze jaren zijn de navorderingsaanslagen verminderd tot:
2012: € 294 + € 47 aan belastingrente;
2013: € 744 + € 95 aan belastingrente;
2014: € 365 + € 32 aan belastingrente.
Tot de stukken van het geding behoort een stuk getiteld CORRECTIEBELEID,
Versie 2.1. (hierna: het correctiebeleid) en voorzien van de datum 30 maart 2011.
Dat stuk heeft onder meer de volgende inhoud (waarbij de voetnoten niet zijn geciteerd):
“1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed ken hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
Tevens moet ook in ogenschouw worden genomen, de verhouding tussen de kosten van het
opleggen van een aanslag sec en de opbrengst. Hier zou kunnen worden tegengeworpen dat dit in strijd is met het rechtvaardigheids- en gelijkheidsbeginsel. Het rechtvaardigheidsbeginsel kan worden weerlegd met een verwijzing naar artikel 9.4 Wet IB 2001 waarin wettelijk is geregeld dat voor specifiek omschreven situaties, gekoppeld aan een bepaald bedrag, ook geen aanslag wordt opgelegd.
Een “correctiebeleid” dat uitsluitend uitgaat van een te betalen minimum bedrag aan belasting als resultante van een besluitvormingsproces, ongeacht de belastingplichtige/-schuldige, wordt niet in strijd geacht met het gelijkheidsbeginsel. Wel moet dat bedrag, ongeacht het middel, gekoppeld zijn aan een bepaald tijdvak.
2 Correctiebeleid
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een ‘gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
1. Een te hanteren bedrag aan (minimaal) te betalen belasting naar aanleiding van correcties van €225 per individuele belastingaanslag, dus per middel en belastingplichtige;
2. Negatieve correcties in het voordeel van belastingplichtige worden altijd aangebracht.
3. Het te hanteren bedrag bij een inkomenscorrectie bedraagt € 500;
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Dit conform de toezegging in 2009 aan de Tweede Kamer in het kader van de discussie over het ‘nieuw feit’;
(…)
7. Boven de € 225,- kan sprake zijn van een correctie van relatief geringe omvang. Op grond van zijn professional judgement bepaalt de (controle)medewerker of hiervan sprake is en of het achterwege laten van de correctie past binnen de doelstellingen van de Belastingdienst, zoals het voorkomen van irritaties. De medewerker pleegt daartoe collegiaal overleg met een M1’er of een door deze M1’er aangewezen ter zake deskundige gesprekspartner en legt dit overleg traceerbaar vast;
8. Op grond van zijn professional judgement beoordeelt de medewerker of zodra in één van de behandelde jaren de correctiegrens wordt overschreden, ook de andere behandelde jaren
gecorrigeerd moeten worden. Een correctie van relatief geringe omvang kan in dit geval een argument zijn om de correctie achterwege te laten;
9. In die gevallen dat belastingplichtige inspéelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.
In een werkinstructie zal bovenstaand correctiebeleid zoveel mogelijk nader uitgewerkt worden voor de verschillende middelen.”
Het (kantoor van) de gemachtigde van belanghebbende is onderwerp van (strafrechtelijk) onderzoek. Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal (documentcode [nummer] ) van verhoor van [Y] dat op 24 januari 2017 heeft plaatsgevonden . Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
“Vraag verbalisanten
Wat is uw functie bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde
Ik ben nu zo’n 4,5 jaar Regiocoördinator bij de Belastingdienst. Sinds april 2015 werk ik
hier in Amsterdam. Daarvoor werkte ik in Amersfoort en voerde ik dezelfde functie uit. De
regio coördinator is aanspreekpunt voor de medewerkers van het PDB fraudeteam. PDB
staat voor Particulieren Dienstverlening Bezwaar. ik bepaal de werkwijze binnen dit team
op de specifieke kenmerken van systeemfraudezaken. In de functie van regio coördinator
houd ik mij tevens bezig met de risicoanalyse van systeem fraudesignalen in de breedste
zin van het woord.
(…)
Vraag verbalisanten
Wat kunt u verklaren over het onderzoek, en de aanleiding hiertoe, van de
Belastingdienst naar [naam maatschap] (hierna [Z] )?
Antwoord gehoorde
In 2015 is [Z] opgevallen bij het CAF door het door hun hoge percentage ingediende
aangiften IH waarin aftrek zorgkosten voor hun belastingplichtige klanten was opgevoerd.
Het percentage lag ongeveer 4 maal hoger dan op basis van het landelijk gemiddelde
mocht worden verwacht.
(…)
Naar aanleiding van de correcties die blijken uit de blauwdruk is voor een gedeelte van
de klanten van [Z] in 2015 een afwijkende behandeling ingebracht zodat de aangiften
IH niet geautomatiseerd zouden worden behandeld. Voor een groot gedeelte van de
klanten van [Z] waren de aanslagen IH 2014 en eerder al definitief vastgesteld. Voor
een ander gedeelte van de klanten welke persoonsgebonden aftrek hadden opgevoerd in
de aangiften IH 2014 is dus de afwijkende behandeling toegepast en zijn vragenbrieven verstuurd Dit om de juistheid van de opgevoerde aftrekposten te kunnen controleren.
(…)
Eind 2015 hadden wij als Belastingdienst de gedachte dat het vaak fout zat met de
dieetverklaringen, wij hadden twijfels over de juistheid van de verstrekte
dieetverklaringen.”
Tot de stukken behoort ook een op 21 december 2018 gedateerde ambtsedige verklaring van [Y] , onder meer inhoudende:
“Begin 2015 is door de Belastingdienst een analyse uitgevoerd voor aangiften inkomstenbelasting die onder vermelding van een beconnummer werden ingestuurd. Hierbij viel het beconnummer [nummer van] [naam maatschap] (hierna: [Z] ) op vanwege het hoge percentage aangiften met zorgkosten. Via dit beconnummer werden veel meer aangiften met een aftrek zorgkosten ingestuurd dan op basis van het landelijk gemiddelde zou mogen worden verwacht. Zoals bij dit soort signalen gebruikelijk is, zijn vervolgens voor een klein gedeelte van de aangiften vragenbrieven verstuurd teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre de door [Z] opgevoerde aftrekposten terecht werden
opgevoerd. Met dagtekening 30 juni 2015 zijn daartoe 173 vragenbrieven verstuurd voor aangiften IH 2014 van [Z] waarin een aftrek zorgkosten was opgevoerd en waarvoor nog geen definitieve aanslag was vastgesteld. Het grootste deel van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 tot en met 2014 was op dat moment echter al geautomatiseerd vastgesteld.
Naar aanleiding van de bevindingen bij de behandeling van deze aangiften, is begin 2016 vervolgens een signalering ingebracht, die er voor zorgde dat de aangiften die vanaf dat moment zouden worden ingediend onder het beconnummer van [Z] , zouden worden uitgeworpen voor inhoudelijke beoordeling van de aangifte. Op het moment van inbrengen van de signalering was nog niet duidelijk in hoeverre de bevindingen bij de behandeling van de 173 aangiften, representatief waren voor het aangiftegedrag van [Z] . Ten tijde van het inbrengen van de signalering gold een algemene ondergrens van [onleesbaar gemaakt], die ook voor andere adviseurs gold waarvoor een signalering was ingebracht.
Tijdens de behandeling van deze aangiften wordt duidelijk dat slechts een beperkt gedeelte van de in aftrek gebrachte bedragen in de aangiften van [Z] aannemelijk kan worden gemaakt. Dit leidt tot het op 9 november 2016 indienen van de preweeg waarin [Z] wordt voorgedragen voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 17 november 2016 is besloten het strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Met dagtekening 14 maart 2017 zijn via een zogenaamde centrale mailing 1.853 verzoeken om informatie over de aangiften 2012 tot en met 2015 verstuurd aan de klanten van [Z] .”