Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1417, 18/00607

Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1417, 18/00607

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 februari 2020
Datum publicatie
3 juni 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1417
Formele relaties
Zaaknummer
18/00607

Inhoudsindicatie

- Is belanghebbende voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 voor de sociale zekerheidswetgeving verplicht verzekerd in Nederland?

- Kunnen de door belanghebbende in het buitenland afgedragen sociale premies in aftrek worden gebracht op het Nederlandse belastbare inkomen van belanghebbende?

- Heeft belanghebbende recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing?

Uitspraak

kenmerk 18/00607

20 februari 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer),

tegen de uitspraak van 13 september 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/1867 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.209.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 3 maart 2017, het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.3.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van

13 september 2018 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 oktober 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen J.A. Harmsen en C.E.A. Engels. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:

“1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Het gehele

jaar 2013 woonde hij in Nederland, te [Z] .

2. Eiser was in 2013 in loondienst op een binnenschip binnen de Europese Unie,

voornamelijk in het stroomgebied van de Rijn. Het binnenschip, genaamd [naam] , is

eigendom van [Q] te [R] . Het schip staat in Nederland geregistreerd.

3. In de periode 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 was eiser in dienstbetrekking werkzaam bij [P] , Cyprus (hierna: [P] ). Van 1 april 2014 tot en met 31 december 2014 was eiser in dienstbetrekking werkzaam bij [O] , Liechtenstein (hierna: [O] ).

4. Voor het binnenschip is in 2008 alleen ten behoeve van de schipper / eigenaar een

Rijnvaartverklaring afgegeven.

5. [P] noch [O] heeft zich met betrekking tot de onderhavige tijdvakken

gemeld als exploitant van het binnenschip bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. Evenmin heeft de schipper/ eigenaar gemeld dat er sprake is van exploitatie door een ander dan door hemzelf.

6. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bij besluit van 24 juni 2014 een A1-verklaring afgegeven waarin staat vermeld dat eiser werkte als Rijnvarende in twee of meer staten op binnenlandse schepen. Die verklaring strekt ertoe dat ten aanzien van het dienstverband tussen eiser en [P] de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 (de A1-verklaring). Dit besluit is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 883/2004 en 987/2009.

7. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 aangifte gedaan naar een

belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.209. In deze aangifte heeft eiser

aangegeven aanspraak te maken op vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen.

8. Verweerder heeft de aanslag (overigens conform de aangifte) opgelegd naar een

inkomen van € 57.209. Daarbij is echter geen vrijstelling verleend van premieheffing

volksverzekeringen.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

2.3.

Met dagtekening 20 maart 2018 heeft de SVB aan belanghebbende een A1-verklaring afgegeven, waarin (onder meer) is bepaald dat belanghebbende voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2014 voor de sociale zekerheidswetgeving verplicht verzekerd is in Nederland.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep zijn, net als in beroep, de volgende vragen in geschil:

- Is belanghebbende voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 voor de sociale zekerheidswetgeving verplicht verzekerd in Nederland?

- Kunnen de door belanghebbende in het buitenland afgedragen sociale premies in aftrek worden gebracht op het Nederlandse belastbare inkomen van belanghebbende?

- Heeft belanghebbende recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing