Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1420, 19/00838
Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1420, 19/00838
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 april 2020
- Datum publicatie
- 3 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1420
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:172
- Zaaknummer
- 19/00838
Inhoudsindicatie
Zijn van partner afkomstige bedragen aan te merken als partneralimentatie? Is er sprake van duurzaam gescheiden leven?
Uitspraak
kenmerk 19/00838
16 april 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 15 mei 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/1668 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. A.M.P.M. Adank (Adank&Kloosterman Advocaten),
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 3 augustus 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 46.660.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 februari 2018, de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbende is in de uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 512.”
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 juni 2019, aangevuld bij brief van 19 juli 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende en de inspecteur hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft, voor zover van belang in hoger beroep en door partijen op zichzelf niet bestreden, de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is sinds 1991 woonachtig in [woonplaats A] . Zij is op [datum] 1980 getrouwd met de heer [Y] . De heer [Y] stond tot 21 mei 1992 in de basisregistratie personen ingeschreven op hetzelfde adres als eiseres. In de periode 21 mei 1992 tot 25 april 2006 stond hij ingeschreven op een adres in [woonplaats B] , (…).
2. Op 21 mei 1992 is door de vestiging [woonplaats B] van de eenheid Particulieren/Ondernemingen [C] bij de persoonsregistratie in het systeem Beheer van Relaties van de Belastingdienst de aantekening “duurzaam gescheiden levend van” geplaatst.
3. Eiseres heeft op 31 mei 2015 een aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2010 [HOF bedoeld is: 2014] met een verzamelinkomen van € 1.
4. Op een bankrekening van eiseres bij de ABN AMRO bank zijn in 2014 een aantal bedragen contant gestort, in totaal voor een bedrag van € 37.660. (…)
5. Ook in de jaren 2012 en 2013 zijn contante bedragen op de bankrekening van eiseres gestort (in 2012 € 49.500 en in 2013 € 35.150) (…)
(…)
7. In een brief van 15 december 2015 van eiseres aan verweerder schrijft zij:
“- Mijn echtgenoot reist regelmatig vanuit Marokko naar Nederland, is ingezetene in Marokko en hij is sinds geruime tijd permanent daar woonachtig.
- Ik ben niet van plan de samenleving in de toekomst met mijn echtgenoot
te hervatten.
- De ontvangen bedragen zijn door mijn echtgenoot persoonlijk of via derden per
kas verricht.
Ondergetekende geniet geen inkomsten of uitkering(en) vanuit Nederland en heeft
geen spaartegoed(en) & vermogen en is afhankelijk van de echtgenoot.”
8. Blijkens de bankafschriften van een bankrekening van eiseres bij ABN AMRO heeft zij in het jaar 2014 op 22 januari, 29 april (2x), 16 mei, 31 mei, 27 juni en 30 augustus vliegtickets gekocht.”
Ook het Hof gaat van de door de rechtbank vastgestelde feiten uit voor zover die hierboven zijn aangehaald. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
De echtgenoot van belanghebbende is op 25 april 2006 uitgeschreven uit de basisregistratie personen met de aantekening VOW (vertrokken onbekend waarheen). Hij woont in ieder geval vanaf die datum in Marokko.
Tot de gedingstukken behoort een uittreksel uit het BVR-bestand (Beheer van Relaties), zijnde een bestand van de Belastingdienst, waarin alle rechtspersonen en natuurlijke personen zijn opgenomen die in Nederland zijn gevestigd of wonen. Hierin is, samengevat, vermeld dat de relatiestatus van belanghebbende (gehuwd met -relatiesoort - [Y] ), met ingangsdatum 21 mei 1992 “duurzaam gescheiden levend van” is. De opvoerdatum van deze (gewijzigde) relatiestatus is 1 december 1994.
Met betrekking tot het in 2013 op de bankrekening van belanghebbende gestorte bedragen van in totaal € 35.150 heeft zij bij brief van 22 september 2015 aan de inspecteur geschreven: “Bovenvermeld bedrag is afkomstig van mijn echtgenoot in Marokko ter bestrijding van de noodzakelijk kosten van bestaan”.
Belanghebbende heeft blijkens de bankafschriften behalve op de door de rechtbank gemelde data ook op 2 oktober 2014 vliegtickets gekocht.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is, eveneens als in eerste aanleg, in geschil of de door belanghebbende ontvangen bedragen afkomstig van haar echtgenoot als belastbaar inkomen uit werk en woning (partneralimentatie) dienen te worden aangemerkt. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of belanghebbende en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leefden in 2014.
In hoger beroep is niet meer in geschil dat de door belanghebbende van haar zwager ontvangen bedragen niet kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.