Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:159, 18/00658
Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:159, 18/00658
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 januari 2020
- Datum publicatie
- 19 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:159
- Zaaknummer
- 18/00658
Inhoudsindicatie
Aftrek specifieke zorgkosten, proceskostenvergoeding.
Uitspraak
kenmerk 18/00658
28 januari 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 11 oktober 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/770 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 3 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.221. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht van € 15.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 januari 2018, het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep in gesteld.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 11 oktober 2018 ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 november 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen M. El-Harraoui en mr. R.G.A. de Jong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is ongehuwd en heeft twee dochters. Het hele onderhavige jaar is zij woonachtig geweest op het adres [adres] . Daar woonde zij samen met één van haar dochters, [dochter 1] . De andere dochter van eiseres, [dochter 2] was tot 20 mei 2015 woonachtig op het adres [adres] en vanaf 20 mei 2015 woonachtig op het adres [adres] . Eiseres beschikte in het onderhavige jaar niet over een auto.
2. Eiseres heeft op 27 maart 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.873. Dit bedrag is opgebouwd uit inkomsten uit een WAO/AAW-uitkering van € 15.796 waarop een bedrag aan specifieke zorgkosten van € 3.923 in mindering is gebracht.
3. Met dagtekening 3 maart 2017 is de onderhavige aanslag opgelegd. Verweerder is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte en heeft de aftrek specifieke zorgkosten vastgesteld op € 2.575.
4. Eiseres heeft hiertegen op 6 april 2017 bezwaar gemaakt. Op 4 december 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst.
5. Verweerder heeft op 10 januari 2018 uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij is het bezwaar van eiseres afgewezen en is de aanslag gehandhaafd.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling op deze feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
Belanghebbende heeft in de aanslagregelende fase de volgende verklaring van huisarts [Y] , met dagtekening 1 september 2016, ingebracht:
[volgt verklaring]
Belanghebbende heeft in hoger beroep de volgende verklaringen van huisarts [Y] , met dagtekening 14 november 2018, ingebracht:
[volgt verklaringen]
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in geschil in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of belanghebbende recht heeft op aftrek in verband met uitgaven ten behoeve van extra kleding en beddengoed (art. 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, Wet IB 2001) en voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van zieke personen (art. 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h, Wet IB 2001). Voorts verschillen partijen van mening of belanghebbende indien het hoger beroep slaagt recht heeft op (proces)kostenvergoeding.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.