Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:160, 18/00506

Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:160, 18/00506

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 januari 2020
Datum publicatie
12 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:160
Zaaknummer
18/00506

Inhoudsindicatie

Schadevergoeding letselschade vrijgesteld van box III?

Uitspraak

kenmerk 18/00506

21 januari 2020

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 10 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/5723 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (hierna: box 1) van € 11.332 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: box 3) van € 4.834.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 23 november 2017, de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.3.

Bij uitspraak van 10 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 augustus 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door [Y] , vertrouwenspersoon, en namens de inspecteur C. Mijne en mr. J.H. van Wier. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de inspecteur bij brief van 12 september 2019 verzocht schriftelijk inlichtingen te verschaffen. De inspecteur heeft bij brief van 21 oktober 2019 aan dit verzoek voldaan. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 3 november 2019. Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 december 2019. Aldaar zijn toen verschenen belanghebbende, bijgestaan door [Y] , en namens de inspecteur mr. J.H. van Wier.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ – de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] , is ongehuwd en voert een huishouden alleen.

In het onderhavige jaar had eiseres een inkomen uit werk en woning ten bedrage van €11.332. In haar aangifte heeft eiseres naast dit bedrag een bedrag van € 145.298 aan bezittingen (bank- en spaartegoeden) aangegeven. Dit bedrag heeft voor een deel betrekking op de door eiseres in het jaar 2013 ontvangen schadevergoeding ten bedrage van € 320.000.

2. Tot de gedingstukken behoren onder andere de volgende documenten:

- een vaststellingsovereenkomst tussen eiseres en [schadeverzekeraar] (hierna schadeverzekeraar) waaruit blijkt dat eiseres in het jaar 2013 een schadevergoeding van de schadeverzekeraar heeft ontvangen voor opgelopen letselschade als gevolg van een ongeval in het jaar 2001.

- een zogenaamde belastinggarantie van de schadeverzekeraar waarin staat dat partijen van mening zijn dat de schadevergoeding niet aan de heffing van inkomstenbelasting en premieheffing is onderworpen en dat de verzekeraar – indien de inspecteur van mening is dat hierover wel belasting is verschuldigd – de aanslagen voor haar rekening neemt. Ook is vermeld dat de belastinggarantie niet geldt voor belasting die verschuldigd is op grond van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.

3. Voor het jaar 2013 is geen aangiftebiljet uitgereikt en eiseres heeft ook geen aangifte gedaan.

4. Het voordeel uit sparen en beleggen voor het onderhavige jaar is als volgt berekend:

Totaal vermogen € 145.298

Heffingsvrij vermogen -/- € 24.437

Rendementsgrondslag € 120.861

Voordeel uit sparen en beleggen: 4% van € 120.861= € 4.834.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling op deze feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.2.

In het Besluit Diverse tegemoetkomingen bij bijzondere gebeurtenissen (Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 september 2009, nr. CPP2009/483M, Stcrt. 14 september 2009, nr. 13657, zoals gewijzigd bij Besluit van 26 november 2018, nr. 2018-118748, Stcrt. 17 december 2018, nr. 68650, hierna: het Besluit) is ten aanzien van uitkeringen in verband met de vuurwerkramp in Enschede het volgende vermeld:

6. Maatregelen in verband met de vuurwerkramp in Enschede

6.1

Inleiding

Op 13 mei 2000 vond de vuurwerkramp in Enschede plaats. Daarna is een aantal maatregelen getroffen voor belastingplichtigen die door of als gevolg van die ramp schade ondervonden. De volgende maatregel kan nu nog van belang zijn.

6.2

Regeling tegemoetkoming nabestaanden vuurwerkramp Enschede

Een aantal weduwen en (half)wezen heeft een aanspraak op uitkeringen ingevolge de Regeling tegemoetkoming nabestaanden vuurwerkramp Enschede. De fondsen waar deze aanspraken op zijn gebaseerd zijn afkomstig van het Nationaal Rampenfonds. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval keur ik goed dat deze aanspraken niet in aanmerking worden genomen als bezitting in de zin van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 (box-3-bezitting). De uitkeringen op grond van deze aanspraken hebben de vorm van voorschotten op basis van een zogenoemde clausule B als bedoeld in het besluit van 8 december 2000, CPP2000/2845M. Binnen de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn dergelijke uitkeringen niet aan te merken als belastbare periodieke uitkeringen in de zin van artikel 3.100, eerste lid.”

2.3.

Naar aanleiding van vragen van het Hof heeft de inspecteur bij brief van 21 oktober 2019 het volgende verklaard over het beleid voor de heffing in box 3 ten aanzien van aanspraken op uitkeringen ingevolge het Besluit:

“In onderdeel 6.2 van het Besluit heeft de staatssecretaris een goedkeuring gegeven om de aanspraak op uitkeringen ingevolge de Regeling tegemoetkoming nabestaanden vuurwerkramp Enschede aan een aantal weduwen en (half)wezen niet in aanmerking te nemen als bezitting in de zin van artikel 5.3 van de Wet IB 2001. Vervolgens wordt in hetzelfde onderdeel 6.2 van het Besluit aangegeven welke overweging aan de basis van deze goedkeuring ligt: deze aanspraken hebben de vorm van voorschotten op basis van een bepaalde regeling. De omvang of de waarde van de aanspraak is derhalve niet vast te stellen. De goedkeuring in het Besluit ziet derhalve op de situatie dat de omvang en de waarde van de aanspraak nog niet is vastgesteld. (…)”

“Zolang de aanspraak op een uitkering in die situatie nog niet is vastgesteld en dus qua omvang of waarde nog onzeker is, is die aanspraak ook niet belast in box 3.

U merkt nog op dat een vergelijkbare vrijstelling niet in het Besluit is opgenomen voor slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand in Volendam. Voor zover ik heb kunnen nagaan waren alle uitkeringen op basis van de Regeling Tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit ten tijde van het maken van het Besluit (2009) reeds uitgekeerd en resteerden derhalve geen aanspraken. Aanspraken op basis van de Regeling Tegemoetkoming in kosten bestonden op dat moment wel. Ook de omvang van deze aanspraken is niet op voorhand vast te stellen omdat het recht op een vergoeding afhankelijk is van feitelijk te maken kosten in de toekomst. Ook deze aanspraken zijn en worden niet als bezitting in de zin van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 in aanmerking genomen.

(…)”

2.4.

Bij brief van 12 november 2019 heeft de staatssecretaris van Financiën als volgt gereageerd op het verzoek van belanghebbende om als slachtoffer van een gasramp te worden toegevoegd aan een uitzonderingslijst voor slachtoffers van rampen zoals neergelegd in het Besluit:

“(…) Aan uw verzoek kan ik niet tegemoetkomen. Dit licht ik hierna toe.

Besluit Diverse tegemoetkomingen bij bijzondere gebeurtenissen

Het Besluit Diverse tegemoetkomingen bij bijzondere gebeurtenissen beschrijft de fiscale gevolgen van tegemoetkomingen die worden ontvangen bij bijzondere gebeurtenissen zoals oorlogen of rampen. Het beleidsbesluit heeft grotendeels een voorlichtend karakter. De in het besluit beschreven fiscale gevolgen gelden ook voor andere vergelijkbare tegemoetkomingen die worden ontvangen als het gevolg van bijzondere gebeurtenissen.

Beoordeling van uw verzoek

Gelet op het grotendeels voorlichtende karakter is het niet nodig en wenselijk om afzonderlijke rampen op te nemen in het hiervoor genoemde besluit. Ik zal de door u genoemde gasramp dan ook niet afzonderlijk opnemen in dit beleidsbesluit.

Het is aan de inspecteur om de fiscale gevolgen van een tegemoetkoming als gevolg van een ramp te beoordelen. (…)”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank, is in hoger beroep in geschil of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 naar een juist bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of het (restant van het) door belanghebbende in 2013 ontvangen bedrag aan schadevergoeding terecht is opgenomen in de grondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen in box 3.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing