Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1673, 18/00248

Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1673, 18/00248

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 juni 2020
Datum publicatie
15 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1673
Zaaknummer
18/00248

Inhoudsindicatie

Erfbelasting; vermindering van erfbelasting; fictieve verkrijging

Uitspraak

kenmerk 18/00248

25 juni 2020

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

tegen de uitspraak van 15 maart 2018 in de zaak met kenmerk HAA 16/2708 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de inspecteur

en

[belanghebbende] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. M.C.J. Oliemans

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd voor een totale verkrijging van € 4.041.873 en een belaste verkrijging van € 606.319 (hierna: de aanslag). Daarbij is bij beschikking € 2.093 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 31 maart 2016 de aanslag en beschikking gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij de uitspraak van 15 maart 2018 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot € 98.874 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente en bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 417 en de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van de inspecteur is ingekomen op 24 april 2018.

1.5.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Namens belanghebbende is verschenen, [naam 1] en zijn gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen [naam 2] , mr. [naam 4] en [naam 3] . Tegelijkertijd, maar niet gevoegd, zijn behandeld de zaken met kenmerken 18/00248, 18/00249 en 18/00250.

1.7.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft bij brief van 12 juni 2019 partijen zijn beslissing meegedeeld het onderzoek te heropenen en de behandeling van de zaak te zullen aanhouden tot de Hoge Raad arrest heeft gewezen op het cassatieberoep tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:21.

1.9.

Partijen hebben toestemming verleend – belanghebbende op 24 april 2020 en de inspecteur op 19 juni 2020 – om een nadere zitting achterwege te laten. Daarna is het onderzoek gesloten.

1.10.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak is meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 28 december 2012 een schenking ontvangen van haar vader, [vader] (hierna: erflater), van € 120.738. Ter zake van deze schenking is aan belanghebbende met dagtekening 23 december 2014 een aanslag schenkbelasting opgelegd ten bedrage van € 11.570 (10% van (€ 120.738 -/- € 5.030)).

2.2.

Erflater is overleden op 7 februari 2013. Uit de nalatenschap heeft belanghebbende € 3.926.165 verkregen.

2.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2014 aan belanghebbende de aanslag ten bedrage van € 106.305 opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur de schenking van 28 december 2012 op grond van artikel 12 van de Successiewet 1956 (hierna: SW) aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht (fictieve verkrijging) en wel voor een bedrag van € 115.708. Het bedrag van de aanslag is als volgt berekend:

Erfdeel

3.926.165

Bij: fictieve verkrijging

115.708

Totale verkrijging

4.041.873

Af: vrijstelling

19.535

Af: voorwaardelijke vrijstelling bedrijfsopvolgingsregeling

3.416.019

Belaste verkrijging

606.319

Belasting over belaste verkrijging

109.438

10% van € 118.254

11.825

20% van € 488.065

97.613

Af: schenkbelasting

3.133

Aanslag

106.305

De inspecteur heeft de schenkbelasting ten behoeve van de vermindering als volgt berekend: € 115.708 : € 4.041.873 x € 109.438 = € 3.133. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

2.4.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag als volgt berekend:

Erfdeel

3.926.165

Bij: fictieve verkrijging

120.738

Totale verkrijging

4.046.903

Af: vrijstelling

19.535

Af: voorwaardelijke vrijstelling bedrijfsopvolgingsregeling

3.416.019

Belaste verkrijging

611.349

Belasting over belaste verkrijging

110.444

10% van € 118.254

11.825

20% van € 493.095

98.619

Af: betaalde schenkbelasting

11.570

Aanslag

98.874

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals voor de rechtbank is voor het Hof uitsluitend in geschil voor welk bedrag de schenkbelasting in mindering komt op de erfbelasting. Meer specifiek is in geschil of het bedrag van de schenkbelasting in zijn geheel in mindering strekt op de erfbelasting of slechts voor een evenredig deel, en voorts of bij de berekening van die vermindering al dan niet rekening moet worden gehouden met voorwaardelijk vrijgesteld ondernemingsvermogen.

3.2.

Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de belaste verkrijging € 611.349 bedraagt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Griffierecht

7 Beslissing