Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1674, 18/00249
Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1674, 18/00249
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 juni 2020
- Datum publicatie
- 15 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1674
- Zaaknummer
- 18/00249
Inhoudsindicatie
Erfbelasting; vermindering van erfbelasting; fictieve verkrijging
Uitspraak
kenmerk 18/00249
25 juni 2020
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
tegen de uitspraak van 15 maart 2018 in de zaak met kenmerk HAA 16/2709 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur
en
[belanghebbende] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.C.J. Oliemans
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd voor een totale verkrijging van € 4.041.873 en een belaste verkrijging van € 606.319 (hierna: de aanslag). Daarbij is bij beschikking € 2.093 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 31 maart 2016 de aanslag en beschikking gehandhaafd.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij de uitspraak van 15 maart 2018 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot € 98.874 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente en bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 417 en de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van de inspecteur is ingekomen op 24 april 2018.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Namens belanghebbende zijn verschenen, [naam 1] en zijn gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen [naam 2] , mr. [naam 4] en [naam 3] . Tegelijkertijd, maar niet gevoegd, zijn behandeld de zaken met kenmerken 18/00248, 18/00249 en 18/00250.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft bij brief van 12 juni 2019 partijen zijn beslissing meegedeeld het onderzoek te heropenen en de behandeling van de zaak te zullen aanhouden tot de Hoge Raad arrest heeft gewezen op het cassatieberoep tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:21.
Partijen hebben toestemming verleend – belanghebbende op 24 april 2020 en de inspecteur op 19 juni 2020 – om een nadere zitting achterwege te laten. Daarna is het onderzoek gesloten.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak is meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 28 december 2012 een schenking ontvangen van zijn vader, [vader] (hierna: erflater), van € 120.738. Ter zake van deze schenking is aan belanghebbende met dagtekening 23 december 2014 een aanslag schenkbelasting opgelegd ten bedrage van € 11.570 (10% van (€ 120.738 -/- € 5.030)).
Erflater is overleden op 7 februari 2013. Uit de nalatenschap heeft belanghebbende € 3.926.165 verkregen.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2014 aan belanghebbende de aanslag ten bedrage van € 106.305 opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur de schenking van 28 december 2012 op grond van artikel 12 van de Successiewet 1956 (hierna: SW) aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht (fictieve verkrijging) en wel voor een bedrag van € 115.708. Het bedrag van de aanslag is als volgt berekend:
€ |
€ |
|
Erfdeel |
3.926.165 |
|
Bij: fictieve verkrijging |
115.708 |
|
Totale verkrijging |
4.041.873 |
|
Af: vrijstelling |
19.535 |
|
Af: voorwaardelijke vrijstelling bedrijfsopvolgingsregeling |
3.416.019 |
|
Belaste verkrijging |
606.319 |
|
Belasting over belaste verkrijging |
109.438 |
|
10% van € 118.254 |
11.825 |
|
20% van € 488.065 |
97.613 |
|
Af: schenkbelasting |
3.133 |
|
Aanslag |
106.305 |
De inspecteur heeft de schenkbelasting ten behoeve van de vermindering als volgt berekend: € 115.708 : € 4.041.873 x € 109.438 = € 3.133. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag als volgt berekend:
€ |
€ |
|
Erfdeel |
3.926.165 |
|
Bij: fictieve verkrijging |
120.738 |
|
Totale verkrijging |
4.046.903 |
|
Af: vrijstelling |
19.535 |
|
Af: voorwaardelijke vrijstelling bedrijfsopvolgingsregeling |
3.416.019 |
|
Belaste verkrijging |
611.349 |
|
Belasting over belaste verkrijging |
110.444 |
|
10% van € 118.254 |
11.825 |
|
20% van € 493.095 |
98.619 |
|
Af: betaalde schenkbelasting |
11.570 |
|
Aanslag |
98.874 |
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof uitsluitend in geschil voor welk bedrag de schenkbelasting in mindering komt op de erfbelasting. Meer specifiek is in geschil of het bedrag van de schenkbelasting in zijn geheel in mindering strekt op de erfbelasting of slechts voor een evenredig deel, en voorts of bij de berekening van die vermindering al dan niet rekening moet worden gehouden met voorwaardelijk vrijgesteld ondernemingsvermogen.
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de belaste verkrijging € 611.349 bedraagt.