Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1921, 18/00553
Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1921, 18/00553
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 juni 2020
- Datum publicatie
- 15 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1921
- Zaaknummer
- 18/00553
Inhoudsindicatie
Aftrek specifieke zorgkosten. Heeft belanghebbende recht op pkv of vloeit de noodzaak tot het instellen en voortzetten van beroep uitsluitend voort uit de handelswijze van belanghebbende?
Uitspraak
kenmerk 18/00553
9 juni 2020
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/237 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.720.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2017 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.706.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 augustus 2018 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 september 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Aldaar is verschenen de gemachtigde voornoemd en van de zijde van de inspecteur [naam] en [naam] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Het Hof stelt de volgende feiten vast:
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] en heeft geen fiscaal partner.
Belanghebbende heeft een kind, [zoon] , geboren op [geboortedatum] (verder de zoon).
Belanghebbende heeft op 14 januari 2015 en op 8 juli 2015 een tandarts geconsulteerd. Uitsluitend met betrekking tot dit laatste bezoek heeft de zorgverzekeraar € 52,33 aan belanghebbende in rekening gebracht.
Op 17 augustus 2015 is door uwnota.nl met belanghebbende een betalingsregeling getroffen.
Op 28 december 2015 heeft uwnota.nl belanghebbende voor de - op 29 september 2015 - gefactureerde tandartskosten (ten bedrage van € 43,70) en incassokosten (ten bedrage van € 40) een ‘laatste aanmaning’ gestuurd.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB 2015 een bedrag van € 3.669 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
Bij aanslagregeling heeft de inspecteur daarvan € 2.115 niet geaccepteerd.
Op 1 september 2016 heeft de gemachtigde de volgende handgeschreven verklaring van haar huisarts overgelegd (bijlage 6.3 bij het verweerschrift van de inspecteur bij de rechtbank):
“Verklaring
1. [Hof: belanghebbende], (…)
2. [Hof: de zoon], geb [datum], lijdt aan huidproblemen. Hij moet dagelijks [crème]/zalf gebruiken.
[Hof: voorzien van een stempel en handtekening van belanghebbendes huisarts]”
Als reactie op een vragenbrief van de inspecteur aan de huisarts ontving de inspecteur op 25 oktober 2016 de onder 2.7 bedoelde verklaring retour (bijlage 8.4 verweerschrift van de inspecteur bij de rechtbank)
Op 10 januari 2018 diende de gemachtigde bij zijn beroepschrift dezelfde (als onder 2.7 weergegeven) verklaring bij de rechtbank in.
Belanghebbende heeft bij het hogerberoepschrift van 21 september 2018 de volgende verklaring overgelegd:
VERKLARING
[Hof: de zoon]
Geb. [datum]
lijdt (en) aan huidproblemen/huideczeem.
Er is zalf/crème voorgeschreven ter bestrijding/behandeling van deze ziekte.
vanaf 1-1-2012*
Aldus verklaard en ondertekend
te [plaats]
op [datum]
Naam [voorzien van handtekening]
[Hof: voorzien van een stempel van belanghebbendes huisarts]”
* ‘vanaf 1-1-2012’ is door belanghebbendes gemachtigde met de hand bijgeschreven (de rest van het citaat is door de gemachtigde getypt).”
Belanghebbende heeft in hoger beroep tevens - na tardiefverklaring door de rechtbank (zie rechtsoverweging 2 rechtbankuitspraak) - een ‘Overzicht zorgkosten over periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015’ overgelegd. Hierop komen onder meer de onder 2.3 vermelde tandartskosten en de aldaar vermelde doorbelasting aan belanghebbende voor.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 februari 2020 (nader stuk) twee verklaringen overgelegd. De eerste verklaring is nagenoeg gelijk aan de bij het beroepschrift – op 21 september 2018 – overgelegde verklaring (met dien verstande dat de datum van ondertekening gewijzigd is van 7 september 2018 naar 23 januari 2020 en dat in plaats van “vanaf 1-1-2012” is vervangen door “sinds 2012”, bovendien is de plaats waar dit laatste is bijgeschreven iets veranderd).
De tweede verklaring is precies gelijk aan die welke belanghebbende eerder indiende (zie 2.7, 2.8 en 2.9.
Op de zitting van 10 maart 2020 heeft de inspecteur onder meer het volgende verklaard:
“In hoger beroep accepteren we de aftrek kosten beddengoed ook voor zoon, enkel op basis van het stuk van 10 februari 2020.”
3 Geschil in hoger beroep
Gelet op de onder 5.2 gegeven verklaring van de inspecteur is in hoger beroep uitsluitend in geschil in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek voor uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp (art. 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001) voor een bedrag van € 87.
Voorts verschillen partijen van mening of belanghebbende recht heeft op een (proces)kostenvergoeding.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.