Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1958, 19/00671
Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1958, 19/00671
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 juli 2020
- Datum publicatie
- 29 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1958
- Zaaknummer
- 19/00671
Inhoudsindicatie
Beroep tegen niet tijdig beslissen. Ingebrekestelling. Dwangsom.
Gezien de feiten en omstandigheden gaat het Hof voorbij aan de stelling dat belanghebbende reeds in februari een beroepschrift heeft ingediend.
Terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
kenmerk 19/00671
7 juli 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] wonende te [woonplaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 2 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/2754 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.387.
Belanghebbende heeft hiertegen op 22 juni 2015 bezwaar gemaakt. Op 23 september 2015 heeft belanghebbende de inspecteur schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op voornoemde bezwaarschrift.
Belanghebbende heeft vervolgens tegen het niet tijdig nemen van een beslissing beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 april 2019 heeft de rechtbank het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- gelast de griffier van de rechtbank om het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 46 aan eiser te retourneren.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 april 2019. Belanghebbende heeft op 13 mei 2019 verzocht om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht. Bij brief van de griffier van 18 juni 2019 is als voorlopige beslissing op dat verzoek medegedeeld dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. Het Hof ziet geen aanleiding om van deze voorlopige beslissing terug te komen. Belanghebbende is daarom voor de behandeling van dit hoger beroep definitief geen griffierecht verschuldigd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende zijn nadere stukken ingekomen bij het Hof op 15 juni 2020, 16 juni 2020 en 18 juni 2020. Van de stukken is een kopie aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Tot de dossierstukken behoort een bezwaarschrift gericht tegen de aanslag ib/pvv 2014, gedagtekend 22 juni 2015.
2. Tot de dossierstukken behoort een ingebrekestelling tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2014, gedagtekend 23 september 2015.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen onredelijk laat is ingediend. Voorts vordert belanghebbende een schadevergoeding van € 15.000.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.