Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-08-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2179, 19/00081

Gerechtshof Amsterdam, 06-08-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2179, 19/00081

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 augustus 2020
Datum publicatie
2 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:2179
Zaaknummer
19/00081

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid. Belanghebbende betoogt dat hij in het buitenland verbleef en daarom te laat was met het indienen van het beroepschrift. Dit leidt echter niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

kenmerk 19/00801

6 augustus 2020

uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [plaats], belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van 3 mei 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/6792 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2018, krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 843.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2018 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft op 23 april 2018 hiertegen bezwaar gemaakt.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 oktober 2018, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde brief heeft de heffingsambtenaar ambtshalve het bezwaarschrift beoordeeld en de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 mei 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van de zijde van belanghebbende is bij het Hof op 14 juli 2020 een pleitnota ingekomen. Hiervan is een kopie aan de wederpartij gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Belanghebbende heeft ter zitting een nader stuk (een uitdraai van Funda met informatie over een vergelijkingspand) ingediend. Hiervan is een kopie aan de wederpartij verstrekt.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Het hogerberoepschrift van belanghebbende, gedagtekend 6 juni 2019, bevat onder meer de volgende tekst:

“(…)

Graag zou ik tevens aangeven dat ik niet binnen de wettelijke termijn van 6 weken bezwaar heb ingediend vanwege het feit dat ik deze periode niet in Nederland was. Dit betreur ik, echter hoop ik dat hier begrip voor is.

(…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Indien dit het geval is, komt vervolgens de vraag aan de orde of de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Beoordeeld moet worden of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend. Eiser heeft noch in bezwaar noch in beroep iets aangevoerd over de reden van de te late indiening van het bezwaar. Bij brief van 30 april 2019 heeft de griffier eiser er nog op gewezen dat de ontvankelijkheid van het bezwaar als eerste besproken zou worden op de zitting. Eiser is echter niet verschenen. Nu eiser niets heeft gezegd over de reden van de te late indiening van het bezwaar is niet gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.

3. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.”

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing