Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2277, 19/00560
Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2277, 19/00560
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 augustus 2020
- Datum publicatie
- 9 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:2277
- Zaaknummer
- 19/00560
Inhoudsindicatie
Rechtbank ten onrechte beroep niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd.
Uitspraak
kenmerk 19/00560
13 augustus 2020
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [plaats] belanghebbende,
(gemachtigde: C.W.G. Janssen)
tegen de mondelinge uitspraak van 6 februari 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/2665 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ambtenaar belast met de invordering van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de invorderingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De invorderingsambtenaar heeft bij beschikking van 3 november 2017 belanghebbende – vanwege het niet tijdig betalen van de aanslag waterschapslasten 2017 – € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde beschikking bezwaar gemaakt.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak van 23 februari 2018 dit bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2018 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, welk beroepschrift door de rechtbank op 11 april 2018 is ontvangen. De rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 6 februari 2019 het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is per faxbericht op 4 april 2019 bij het Hof ingekomen. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende is op 28 juli 2020 een nader stuk binnengekomen. Hiervan is een afschrift aan de wederpartij toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
Tot de gedingstukken behoort een enveloppe waarin het beroepschrift is verstuurd, voorzien van een stempel van het postvervoerbedrijf met de datum 9 april 2018.
Tot de gedingstukken behoort voorts een brief van de rechtbank aan belanghebbende, gedagtekend 25 april 2018, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Ik heb uw beroepschrift ontvangen op 11 april 2018 en dat is buiten de gestelde zes weken.
Ik stel u in de gelegenheid mij binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief schriftelijk te laten weten waarom u uw beroep na afloop van de beroepstermijn hebt ingediend.
(…) Is de rechtbank echter van oordeel dat u zonder geldige reden het beroep te laat hebt ingediend, dan kan zij beslissen uw beroep niet-ontvankelijk te verklaren.”
Van belanghebbende is op voornoemde brief geen reactie gekomen.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of het beroep bij de rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de invorderingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat de beroepstermijn afliep op 6 april 2018. Het beroepschrift is op 11 april 2018 door de rechtbank per post ontvangen. De envelop waarin het beroepschrift is verstuurd, is voorzien van een stempel waarop de datum van 9 april 2018 staat vermeld. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat het beroepschrift niet voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Bij aangetekende brief van 25 april 2018 heeft de rechtbank eiser in kennis gesteld van het overschrijden van de beroepstermijn en hem in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te laten weten waarom het beroep na afloop van de beroepstermijn is ingediend. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen op deze brief.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”