Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2323, 19/01594, 19/01595, 19/01596
Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2323, 19/01594, 19/01595, 19/01596
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 juli 2020
- Datum publicatie
- 30 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:2323
- Zaaknummer
- 19/01594, 19/01595, 19/01596
Inhoudsindicatie
Precariobelasting; waterleidingnetwerk; procesbelang? Beroep op overeenkomst uit 1989
Uitspraak
kenmerken 19/01594, 19/01595 en 19/01596
7 juli 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] N.V. te [woonplaats] , belanghebbende,gemachtigden: mrs. C. Presilli en N.A. Husken (Houthoff te Amsterdam),
tegen de uitspraak van 27 mei 2019 in de zaken met kenmerken UTR 18/2721, 18/4219 en 18/4223 van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente], de heffingsambtenaar,
gemachtigde: mr. R.P.P.M. Mols.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2016 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2016 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 366.961,50 (berekend over 163.094 strekkende meter waterleiding).
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2017 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2017 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 366.961,50 (berekend over 163.094 strekkende meter waterleiding).
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 20 april 2018 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2018 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 213.486,75 (berekend over 94.883 strekkende meter waterleiding).
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 5 juni 2018 de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag precariobelasting verminderd tot € 213.486,75 (berekend over 94.883 strekkende meter waterleiding).
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 6 november 2018 de voor het jaar 2017 opgelegde aanslag precariobelasting verminderd tot € 213.486,75 (berekend over 94.883 strekkende meter waterleiding).
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 6 november 2018 de voor het jaar 2018 opgelegde aanslag precariobelasting gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 vermelde uitspraken op bezwaar beroepen bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen bij de uitspraak van 27 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2019.
Bij beslissing van 25 oktober 2019 (19/00979 tot en met 19/00981) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het onderhavige hoger beroep ter verdere behandeling verwezen naar het Hof.
Belanghebbende heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 26 november 2019.
De heffingsambtenaar heeft op 3 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zitting behandeld de zaken van belanghebbende betreffende de hiervoor vermelde aanslagen voor de belastingjaren 2016 tot en met 2018 (met als kenmerken 19/01594 tot en met 19/01596). Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak aan partijen is toegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten opgenomen (belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’):
“1. Eiseres, een drinkwaterbedrijf , heeft waterleidingen in voor de openbare dienst bestemde grond van de gemeente [naam gemeente] . Verweerder heeft aan eiseres aanslagen voor precariobelasting opgelegd over de jaren 2016, 2017 en 2018.
2. Eiseres belast de precariobelasting door aan haar afnemers, die bestaan uit huishoudens en bedrijven in de gemeente. Zowel eiseres als de gemeente [naam gemeente] vinden de verhoging van de drinkwaterprijs die daardoor wordt veroorzaakt niet gewenst. Zij hebben daarom een overeenkomst gesloten over compensatie van de precariobelasting over de jaren 2015 tot en met 2021. Deze overeenkomst is op 13 april 2018 ondertekend door de burgemeester van [naam gemeente] en op 19 april 2018 door een directielid van eiseres.
3. Overeengekomen is dat de gemeente de precariobelasting volledig compenseert door een bedrag ter grootte van de aanslagen ter beschikking te stellen aan eiseres (artikel 2 van de overeenkomst). Eiseres zal op de rekeningen voor haar afnemers de doorbelasting van de precariobelasting opnemen en direct een gelijk bedrag als compensatie verrekenen. Op de rekening wordt dit door middel van een clausule toegelicht (artikel 4 van de overeenkomst). De gemeente betaalt een vergoeding voor de administratieve lasten die eiseres in verband met de compensatie maakt. Deze vergoeding bedraagt een percentage van 5% dan wel 2,5% van het totale compensatiebedrag. Dat percentage kan worden verhoogd als het onvoldoende kostendekkend blijkt te zijn (artikel 3 van de overeenkomst). De overeenkomst kan niet worden opgezegd (artikel 7 van de overeenkomst).”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
In een door belanghebbende overgelegde overeenkomst uit 1989 is onder meer het volgende vermeld:
“KOOPOVEREENKOMSTDe ondergetekenden:1. de naamloze vennootschap N.V. [xxx] “ [naam gemeente] ”, gevestigd te [naam gemeente] (…) hierna te noemen “ [naam gemeente] ”;en2. de naamloze vennootschap N.V. [Z], gevestigd te Utrecht (…) hierna te noemen “ [Z] ”.
In aanmerking nemende dat: - door [naam gemeente] de exploitatie van het waterleidingbedrijf, omvattende winning, produktie en distributie van drinkwater in de gemeente [naam gemeente] , wordt verricht;- [Z] door de provincie Utrecht is aangezocht en bereid gevonden de distributie van drinkwater voor het gehele grondgebied van de provincie Utrecht, waaronder dat van de gemeente [naam gemeente] , te verzorgen;- het desbetreffende provinciale plan tot reorganisatie van de openbare drinkwatervoorziening in Utrecht door Provinciale Staten van Utrecht (…) is vastgesteld en (…) door de Minister van VROM uit hoofde van het in artikel 18 van de Waterleidingwet gestelde bekend is gemaakt waarna dit op 22 juli 1987 in nr. 138 van de Staatscourant is gepubliceerd;- tegen dit zogenaamde “Waterleidingplan” onder meer door [naam gemeente] bij de [naam] bezwaar is aangetekend (…);- [Z] aan [naam gemeente] heeft verzocht te bezien of in der minne tot een overneming van produktie en distributie van de door [naam gemeente] uitgeoefende drinkwatervoorziening kan worden gekomen, aan welk verzoek [naam gemeente] gehoor heeft gegeven;- de gemeente [naam gemeente] , door wie eveneens een bezwaar (…) tegen het Waterleidingplan is aangetekend, in het onderhandelingsproces volledig betrokken is geweest;- partijen met instemming van de gemeente [naam gemeente] – voorzover deze instemming althans is vereist – de uitkomst van hun overleg thans willen vastleggen in de onderhavige koopovereenkomst ingevolge welke:a. door [naam gemeente] aan [Z] wordt verkocht de algehele winning, produktie en distributie in het voorzieningsgebied van [naam gemeente] , zulks per 1 juli 1989;b. door [naam gemeente] zal worden ingetrokken het door haar bij de [naam] tegen het Waterleidingplan ingediende bezwaar;- partijen dit contract mede zullen doen ondertekenen door de gemeente [naam gemeente] , waardoor de gemeente [naam gemeente] niet alleen van haar instemming met een en ander blijk geeft doch tevens aan partijen toezegt zowel het door de gemeente [naam gemeente] ingediende bezwaarschrift als voormeld gelijktijdig met dat van [naam gemeente] te zullen intrekken als haar volle medewerking aan realisering van overneming en vervolgens voortzetting van het Rhenense Waterleidingbedrijf door [Z] toezegt;- waar in dit contract over [Z] wordt gesproken dit mede ziet op hetgeen door de rechtsvoorganger (…) is verricht.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt: Begrenzing contract 1. In dit contract wordt uitsluitend vastgelegd de verkoop van het door [naam gemeente] uitgeoefende waterleidingbedrijf (…) aan [Z] .(…)Objectomschrijving en datum overdracht2. [naam gemeente] verkoopt en levert c.q. draagt over aan [Z] gelijk [Z] van [naam gemeente] koopt en in levering ontvangt c.q. aanvaardt de hiernavolgende onroerende en roerende goederen, c.q. de voor overdracht vatbare rechten, verplichtingen en contractuele verhoudingen, gezamenlijk met uitzondering van de watertoren te [naam gemeente] omvattende het gehele door [naam gemeente] tot 1 juli 1989 uitgeoefende waterleidingbedrijf, zowel winning en produktie als distributie: (…)(…)b. alle kabels en leidingen (…);(…)5. [naam gemeente] doet met ingang van 1 juli 1989 ten behoeve van [Z] afstand van alle haar door derden verleende concessies, vergunningen, toestemmingen en zakelijke rechten terzake van de winning, produktie en distributie van drinkwater in haar alsdan voormalige voorzieningsgebied en verleent, voorzover nodig, haar onvoorwaardelijke en volledige medewerking aan [Z] om [Z] in staat te stellen al die concessies, vergunningen, toestemmingen en zakelijke rechten te verkrijgen welke [Z] nodig heeft en/of mocht hebben om met ingang van 1 juli 1989 de drinkwatervoorziening te behartigen in het gehele voorzieningsgebied van [naam gemeente] .Door haar mede-ondertekening geeft de gemeente [naam gemeente] te kennen dat zij aan [Z] de gebruikelijke -concessies, welke regels bevatten voor het winnen, produceren en leveren van drinkwater en voor het leggen, verleggen etc. van leidingen/kabels verleent, zulks met inachtneming van het hiernavolgende.
Bijzondere elementen, verdisconteerd in koopprijs
6. Partijen hebben bij de bepaling van de koopprijs het volgende overwogen en afgesproken:
a. de gemeente [naam gemeente] zal, indien zij daartoe aan [Z] schriftelijk de wens te kennen geeft (…) kunnen toetreden tot de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [Z] ;
(…)
d. [Z] zal aan de openbare gebouwen van de gemeente [naam gemeente] gedurende vijf jaar,
(…) eindigende 1 juli 1994, water tegen gereduceerd tarief leveren (…).(…)
Koopprijs 7.a. Ter zake van deze koop en verkoop is [Z] aan [naam gemeente] per 1 juli 1989 verschuldigd een bedrag van f 5.000.000,= (…).(…)Leidingen14.a. Onverlet de desbetreffende verplichtingen van de gemeente [naam gemeente] uit anderen hoofde verleent de gemeente aan [Z] het recht om in alle aan de gemeente in eigendom toebehorende of onder haar beheer staande gronden om niet kabels en leidingen met al hetgeen daarbij of daartoe behoort, te leggen, te houden, te onderhouden, te vervangen of te verwijderen.
De gemeente [naam gemeente] zal ook in de toekomst geen recognities of vergoedingen vorderen voor welke activiteiten van [Z] ten aanzien van de voorziening van drinkwater in het voormalige voorzieningsgebied van [naam gemeente] dan ook.
b. Blijkens haar ondertekening conformeert de gemeente [naam gemeente] zich aan hetgeen voor het overgrote merendeel der aandeelhouders van [Z] voortvloeit uit het zogenaamde Rapport van de Commissie Leidingen d.d. 8 mei 1972 ten aanzien van leidingen van [Z] in openbare wegen c.a. binnen de tot het voorzieningsgebied van [Z] behorende gemeenten.(…)
Algemeen (…)16. [naam gemeente] alsmede de gemeente [naam gemeente] zullen haar (…) bezwaren tegen het Waterleidingplan (…) intrekken. Voor de gemeente [naam gemeente] vloeit dit voort uit mede-ondertekening van dit contract.(…)Aldus in drievoud overeengekomen en ondertekend,
[naam gemeente] , 14 juni 1989 Utrecht, 29 juni 1989.(…) “ [naam gemeente] ”[Z] (…)Gemeente [naam gemeente] , vertegenwoordigd door (…) burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van de raad van deze gemeente d.d. 6 juni 1989, nr. 23 (…)”.
In een brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] (hierna: het college) aan belanghebbende van 25 september 2014 is onder meer het volgende vermeld:
“In juli 2014 heeft u een brief ontvangen over de vooraankondiging van het opzeggen van de overeenkomst tussen de gemeente [naam gemeente] en [belanghebbende] , omtrent het liggen van waterleidingen.(…)In deze gaat het [om] de overeenkomst te weten:De koopovereenkomst gemeente [naam gemeente] en (…) [Z] (…) 14 juni 1989, [Z] is de rechtsvoorganger van [belanghebbende] .De koopovereenkomst wordt niet opgezegd (…). Echter wordt artikel 14 van de overeenkomst opgezegd.In overleg met [belanghebbende] zijn de nieuwe regelingen opgesteld, waarbij in samenspraak is besloten dat de nieuwe regelingen de huidige vervangen.De Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) en de bijb[eh]orende regelingen (Handboek en Verlegregeling) treden in werking op 1 januari 2015.
Met een inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden zal de nieuwe regeling per 1 januari 2015 van kracht zijn. De verkoop blijft dus van kracht, echter heeft geen rechtskracht meer wat betreft het liggen en het verleggen van kabels en leidingen.”
In een brief van [belanghebbende] aan het college van 2 december 2014 is onder meer het volgende vermeld:
“In mei 2012 heeft de gemeente aangegeven onderzoek te gaan doen naar de mogelijkheid precario te gaan heffen op de leidingen van [belanghebbende] die zich in gemeentelijke grond bevinden (…). [belanghebbende] heeft (…) de gemeente gewezen op de bestaande overeenkomst die zich tegen een dergelijke heffing verzet.”
Tot de stukken behoort een bij besluit van de raad van de gemeente [naam gemeente] (hierna: de raad) van 8 december 2015 vastgestelde Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2016.
Tot de stukken behoort een kopie van de [xxx] Courant van 16 december 2015 waarin bekend is gemaakt dat de raad de onder 2.6.1 vermelde verordening heeft vastgesteld.
Tot de stukken behoort een bij besluit van de raad van 20 december 2016 vastgestelde Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2017.
Tot de stukken behoort een kopie van de [xxx] Courant van 28 december 2016 waarin bekend is gemaakt dat de raad de onder 2.7.1 vermelde verordening heeft vastgesteld.
Tot de stukken behoort een bij besluit van de raad van 12 december 2017 vastgestelde Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2018.
Tot de stukken behoort een kopie van Gemeentenieuws van de gemeente [naam gemeente] van (naar het Hof begrijpt) december 2017 waarin bekend is gemaakt dat de raad de onder 2.8.1 vermelde verordening heeft vastgesteld.
In een door de heffingsambtenaar overgelegde overeenkomst uit 2018 is onder meer het volgende vermeld:
“Overeenkomst compensatie precariobelasting [naam gemeente]De ondergetekenden 1 de gemeente [naam gemeente] (…)en2 (…) [belanghebbende] (…)
Overwegen het volgende1 De gemeente legt met ingang van het belastingjaar 2015 (…) aanslagen precariobelastingen op aan [belanghebbende] (…), 2 [Belanghebbende] heeft bezwaar gemaakt (…),3 [Belanghebbende] heeft de opgelegde aanslagen (…) over de jaren 2015 en 2017 (…) betaald, [belanghebbende] zal de precarioaanslag over 2016 binnenkort (…) betalen,4 [Belanghebbende] beschouwt (…) precariobelastingen als kosten en berekent die één-op-een door aan de huishoudens en bedrijven binnen het grondgebied van de gemeente,5 De gemeente wenst deze extra lasten voor de huishoudens en bedrijven op haar grondgebied één-op-één te compenseren aan deze huishoudens en bedrijven,(…)Zijn het volgende overeengekomen(…)[Belanghebbende] zal namens de gemeente de compensatie verzorgen van de bedragen die [belanghebbende] doorbelast aan huishoudens en bedrijven in de gemeente in verband met de aanslagen precariobelasting die de gemeente aan [ belanghebbende] oplegt(…)Met het oog op de (…) compensatie (…) stelt de gemeente aan [belanghebbende] een bedrag ter beschikking ter grootte van de aanslag(en) precariobelasting (…)(…)Als vergoeding voor de door [belanghebbende] gemaakte administratieve kosten (…) betaalt de gemeente een vergoeding (…)”
3 Geschil in hoger beroep
Voor het Hof is in de eerste plaats in geschil of de rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het belanghebbende aan (proces) belang zou ontbreken.
Indien de beroepen ontvankelijk zijn, zijn de aanslagen precariobelasting in geschil. Daarbij gaat het in het bijzonder om de vraag of de onder 2.3 aangehaalde overeenkomst (hierna: de overeenkomst) aan de heffing van precariobelasting in de weg staat.