Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2482, 20/0076

Gerechtshof Amsterdam, 08-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2482, 20/0076

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 september 2020
Datum publicatie
30 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:2482
Zaaknummer
20/0076

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak (8:29 procedure); het Hof acht geheimhouding van als staatsgeheim gerubriceerde documenten gerechtvaardigd

Uitspraak

TUSSENUITSPRAAK

Achtste enkelvoudige belastingkamer geheimhoudingskamer

In de zaak die bij het Hof is geregistreerd onder het nummer 20/00076 in het hoger beroep van

de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister,

alsmede in het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [belanghebbende] , belanghebbende,

gemachtigde mr. J.A. Biermasz,

tegen de uitspraak van 17 december 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/5299 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de Minister.

1 Loop van het geding

1.1.

Voor de loop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank.

1.2.

Naast het van de Minister ontvangen hogerberoepschrift van 23 januari 2020 en de aanvulling daarop van 24 februari 2020 alsmede het van belanghebbende ontvangen verweerschrift (tevens incidenteel hogerberoepschrift), vermeldt het Hof voor wat betreft de loop van het geding in hoger beroep de navolgende stukken die voor de door de geheimhoudingskamer te nemen beslissing van belang zijn.

1.3.1.

Bij de aanvulling van 24 februari 2020 heeft de Minister geweigerd een drietal als staatsgeheim gerubriceerde documenten te overleggen. Dienaangaande heeft de Minister een beroep gedaan op beperkte kennisname als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

1.3.2.

Vorenbedoelde documenten zijn volgens de Minister van een dusdanig hoog geheimhoudingsniveau dat ze het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet mogen verlaten. De Minister heeft daarom het Hof verzocht de stukken te komen inzien op het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brief van 28 augustus 2020 (mede) gereageerd op het beroep van de Minister op artikel 8:29 Awb. Een afschrift van deze brief is verzonden aan de Minister.

1.5.

Op 4 september 2020 heeft een onderzoek ter plaatse door de geheimhoudingskamer plaatsgevonden. In dat verband zijn de als staatsgeheim gerubriceerde documenten ingezien op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, gelegen aan de Rijnstraat 8 in Den Haag (zie 1.3.2). Van het onderzoek ter plaatse is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze tussenuitspraak wordt meegezonden.

2 Beoordeling van het verzoek om beperkte kennisneming

2.1.

De Meervoudige Douanekamer heeft de onderhavige zaak verwezen met de opdracht dat de Achtste Enkelvoudige Belastingkamer zich eerst uitlaat over de vraag of de beperking van kennisneming (als bedoeld in artikel 8:29 Awb) ter zake van de als staatsgeheim gerubriceerde stukken is gerechtvaardigd.

2.2.

De Minister voert in dit verband in de aanvulling op het hoger beroepschrift van 24 februari 2020 – voor zover hier van belang – het volgende aan:

“(…)

4.6.2

Verwervingspogingen derden landen

In 2015 is de Minister door de inlichtingendiensten gewaarschuwd over een verwervingspoging van een Syrische partij (voetnoot 14) die tracht systemen van [belanghebbende] aan te kopen voor militaire doeleinden. De partij in kwestie staat op de Europese sanctielijst en maakt gebruik van Zuid-Afrikaanse dekmantelconstructies. De Minister verbiedt (…) [belanghebbende] te leveren aan de betrokken Zuid-Afrikaanse partij en wijst [belanghebbende] op het van kracht zijnde wapenembargo op Syrië.

In maart 2016 ontving de Minister informatie van een bondgenoot (voetnoot 16) die stelt dat een entiteit die voorkomt op de Europese sanctielijst en die van de VN, via China producten van [belanghebbende] wil verwerven. Volgens de bondgenoot gaat het om het [systeem] systeem en is dat systeem exclusief voor militair gebruik bedoeld. De eindbestemming is wederom een land waarop een wapenembargo van kracht is.

Omdat bepaalde documenten (zie (…) voetnoot 14 en 16) staatsgeheim gerubriceerd zijn, worden deze u (…) ter inzage gegeven met daarbij een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.

(…)

14 Bijlage 7: bericht met kenmerk [kenmerk 1] (d.d. 15-04-2015) en bericht met kenmerk [kenmerk 2] (d.d. 01-09-2015)

(…)

16 Bijlage 9: gerubriceerd bericht bondgenoot

(…)”

2.3.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat vorenbedoelde documenten volstrekt niet relevant voor de (hoofd)zaak zijn. De beoordeling of de ‘ [naam] ’ een militair goed is, is een puur technische exercitie. De vermeende verwervingspogingen waarvan de documenten verslag doen – en het lijkt belanghebbende ook sterk dat hier sprake zou zijn van (staats)geheime informatie – betreft contextuele informatie, die geen betrekking heeft op de transactie waarvoor belanghebbende de uitvoervergunning heeft aangevraagd. Het gaat hier volgens belanghebbende om een uit zijn verband gehaald en opgeklopt verhaal.

2.4.

Voor zover nodig zal het Hof hierna – veronderstellende wijs – ervan uitgaan dat de documenten waarop de verlangde toepassing van artikel 8:29 Awb ziet, op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De vraag of stukken waarop het oordeel van de geheimhoudingskamer betrekking heeft op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, is niet een vraag waarover de geheimhoudingskamer een oordeel geeft; die vraag ligt, voor zover in hoger beroep in geschil, ter beoordeling voor aan de Meervoudige Douanekamer van het Hof. Voor zover belanghebbende met haar stelling dat ‘de stukken volstrekt niet relevant zijn’ heeft bedoeld te stellen dat de documenten niet op de zaak betrekking hebbende stukken zijn (als bedoeld in artikel 8:42 Awb), zal (de geheimhoudingskamer van) het Hof daaraan voorbijgaan.

2.5.

Bij de beoordeling van het beroep op toepassing van artikel 8:29 Awb heeft als uitgangspunt te gelden dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken en alle (overige) stukken die in geding worden gebracht onbeperkt voor de wederpartij beschikbaar moeten zijn. Aan dit uitgangspunt liggen de beginselen van ‘fair trial’, meer in bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor ten grondslag. Op dit uitgangspunt kan uitsluitend een uitzondering worden gemaakt indien daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn. Dergelijke redenen kunnen niet zijn gelegen in de omstandigheid dat bepaalde stukken niet relevant worden geacht voor de wederpartij. De relevantie van stukken die in het geding zijn gebracht moet voorwerp kunnen zijn van het partijdebat en dat is slechts mogelijk indien die stukken voor beide partijen onbeperkt toegankelijk zijn.

2.6.

Gegeven het hiervoor geformuleerde uitgangspunt zal de geheimhoudingskamer van het Hof nagaan of de door de Minister aangevoerde grond(en) voor beperkte kennisneming gewichtige redenen vormen die tot beperkte kennisneming kunnen leiden. Daartoe beschikt de geheimhoudingskamer van het Hof over het volledige dossier in ‘de hoofdzaak’ en het zal dat voor zover nodig in zijn beoordeling betrekken.

2.7.

Het Hof is van oordeel dat beperkte kennisneming van de berichten (zie onder 2.2) gegeven de rubricering daarvan als ‘staatsgeheim’ – dit is tijdens de inzage geconstateerd – alsook de inhoud en de strekking van die berichten is gerechtvaardigd.

2.8.

Het gaat hier om korte berichten van (buitenlandse) inlichtingendiensten waarbij de Minister erop wordt geattendeerd dat partijen vermeld op de Europese sanctielijst met gebruikmaking van een dekmantelconstructie pogen de ‘ [naam] ’ (of meerdere exemplaren daarvan) te verwerven. De berichten bevatten – zo is tijdens de inzage geconstateerd – detailinformatie over bij de dekmantelconstructie betrokken bedrijven alsmede persoonsgegevens (zoals namen) van (mede hierbij) betrokken personen. Vorenbedoelde berichtgeving van inlichtingendiensten is voorts – zo leidt het Hof uit de berichten af – naar zijn aard vertrouwelijk (en voor genoemde bedrijven potentieel gevoelig) en kan (bij bekendmaking daarvan) potentieel inzicht geven in de wijze waarop dit type informatie tussen inlichtingendiensten over en weer wordt uitgewisseld en in de werkwijzen van de betrokken bedrijven.

2.9.

In dit alles ziet het Hof een voldoende algemeen belang (daaronder begrepen veiligheid) dat beperkte kennisneming van de berichten rechtvaardigt althans aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij onbeperkte kennisneming van die berichten. Daarbij heeft het Hof meegewogen dat tijdens de inzage is geconstateerd dat de inhoud van de berichten strookt met de in 4.6.2 van de aanvulling op het hoger beroepschrift opgenomen beschrijving ervan en overigens, zoals hiervoor al gezegd, detailinformatie over bij de dekmantelconstructie betrokken bedrijven alsmede persoonsgegevens (zoals namen) van (mede hierbij) betrokken personen bevatten.

3 Beslissing

Het acht geheimhouding van de in 2.2 vermelde stukken (Bijlage 7: bericht met kenmerk [kenmerk 1] (d.d. 15-04-2015) en bericht met kenmerk [kenmerk 2] (d.d. 01-09-2015) en Bijlage 9: gerubriceerd bericht bondgenoot) gerechtvaardigd.

Deze tussenuitspraak is vastgesteld op 8 september 2020 door mr. N. Djebali, voorzitter en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.