Gerechtshof Amsterdam, 29-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2647, 19/00867
Gerechtshof Amsterdam, 29-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2647, 19/00867
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 september 2020
- Datum publicatie
- 14 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:2647
- Zaaknummer
- 19/00867
Inhoudsindicatie
Grondslag toeristenbelasting
Uitspraak
kenmerk 19/00867
29 september 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
(gemachtigde: mr. H.W. de Willigen),
tegen de uitspraak van 19 juni 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/2232 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit gedagtekend 31 maart 2017 heeft de heffingsambtenaar voor het jaar 2015 een aanslag toeristenbelasting aan belanghebbende opgelegd naar een bedrag van € 142.852.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 15 februari 2018, de aanslag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 juni 2019 het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. In die uitspraak is ook beslist in een zaak bekend onder nummer AMS 18/2229; het betreft het beroep van [Y] (hierna aangeduid als [Y] ).
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 juli 2019, aangevuld bij brieven van 17 juli 2019 en 4 oktober 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend, aangevuld bij brief van 3 februari 2020. Op 21 juli 2020 en 28 juli 2020 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Deze zaak is, met instemming van partijen, gelijktijdig behandeld met de zaak met kenmerk 19/00866 (het hoger beroep van [Y] ). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende is aangeduid als ‘ [X] ’ en tezamen met [Y] als‘ campings’):
“1. Beide campings zijn gevestigd in Amsterdam en als zodanig belastingplichtig voor toeristenbelasting over het jaar 2015 op grond van de Verordening Toeristenbelasting 1999 [voetnoot rechtbank: Vastgesteld op 25 november 1998, nr. 700 en (laatstelijk) gewijzigd op 1 januari 2015, Gemeenteblad 2014, afd. 3a, nr. 261/893] (de Verordening).
2. In een brief van 26 augustus 1997 heeft de heffingsambtenaar zijn standpunt uiteengezet over de heffingsmaatstaf bij de heffing van toeristenbelasting voor campings. Voor dagrecreanten gold als heffingsmaatstaf het kale overnachtingstarief en de hieronder genoemde categorieën (niet uitputtend):
- tarieven per nacht/per persoon;
- tarieven grote/kleine tent;
- tarieven voor het plaatsen van camper/caravan;
- douchegeld;
- elektriciteitskosten per nacht per persoon.
Tot de overnachtingsvergoeding werden niet gerekend:
- hondentarief;
- aansluitkosten voor telefoon en fax;
- huurprijs voor een fiets;
- parkeertarief voor auto’s, brom- en motorfietsen.
Voor vaste gasten gold als heffingsmaatstaf de totale vergoeding.
3. In de brief van 14 april 1999 heeft de heffingsambtenaar de campings geïnformeerd dat hij zijn standpunt heeft herzien in die zin dat voor dagrecreanten (enkel) toeristenbelasting wordt geheven over de kale overnachtingsvergoeding (alleen het tarief per nacht/per persoon). Voor vaste gasten luidde het standpunt dat de toeristenbelasting wordt geheven over het in overleg met de campingexploitant bepaalde aantal personen maal het aantal nachten maal het bedrag van het kale overnachtingstarief.
4. In de brief van 29 oktober 2013 heeft de heffingsambtenaar de campings geïnformeerd over zijn gewijzigde standpunt ten aanzien van de heffingsmaatstaf voor de heffing van toeristenbelasting. Dit standpunt houdt in dat vanaf belastingjaar 2014 toeristenbelasting zal worden geheven over alle vergoedingen die verband houden met het verblijf met overnachten tegen vergoeding die door de campingexploitant aan de campinggast in rekening worden gebracht. Voor dagrecreanten is het volgende standpunt ingenomen. Onder de overnachtingsvergoeding vallen vanaf die datum de volgende vergoedingen:
1) vergoeding voor het gebruik van (seizoens)plaatsen met een tent, vouwwagens, kampeerauto’s, toercaravans en soortgelijke onderkomens (gebruik grond);
2) vergoeding voor het gebruik van kampeeronderkomens, zoals tent, kampeerauto’s, toercaravans, caravans en soortgelijke onderkomens (gebruik grond + accommodatie);
3) vergoeding naar gelang het aantal personen dat op de camping verblijft (personengeld);
4) vergoeding om te kunnen douchen (douchemunten);
5) vergoeding voor het verbruik van elektra;
6) vergoeding voor het verbruik van water.
Voor vaste gasten geldt dat voor het verblijf de totale vergoeding belast is. Dit bestaat uit de huur van de accommodatie/grond, inclusief o.a. elektra, gas, water, etc.
5. In de brief van 7 augustus 2014 heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven dat – na overleg met de campingsector – is besloten dat de wijziging van zijn standpunt ingaat per 1 januari 2015 (belastingjaar 2015).
6. Voor het belastingjaar 2015 hebben beide campings een niet of slechts summier ingevuld Aangifteformulier toeristenbelasting 2015 ingediend. In een bijlage bij het formulier heeft [Y] een belastbare logiesvergoeding van € 577.914,12 opgegeven. De toeristenbelasting van 5% (zoals die gold over het jaar 2015) is volgens [Y] dan € 28.895,70. [X] heeft in de bijlage bij haar Aangifteformulier een belastbare logiesvergoeding opgegeven van € 1.245.976,90. De toeristenbelasting van 5% over dit bedrag is € 62.298,85. Beide aangiften zijn overeenkomstig de brief van 14 april 1999 opgesteld en dus gebaseerd op de kale overnachtingsvergoeding.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling op deze feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
In de begeleidende brief bij het aangifteformulier toeristenbelasting 2015 (zie ook onder 6 van de rechtbankuitspraak) is een belastbare logiesvergoeding van € 1.245.976,90 vermeld, en is ter berekening van de totaal ontvangen kale overnachtingsprijs de volgende indeling (naar het aantal overnachtingen per categorie) gemaakt:
Hoog: 134.545 x a persoonsprijs € 7 = € 941.815,-
Laag: 17.052 x a persoonsprijs € 5 = € 85.260,-
Midden : 61.111 x a persoonsprijs € 6 = € 366.666,-
De heffingsambtenaar heeft een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Tot de gedingstukken behoort een op 22 februari 2017 gedateerd rapport betreffende “Boekencontrole toeristenbelasting voor het belastingjaar 2015”. Onder meer aan de hand van de administratie en jaarcijfers van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar een berekening gemaakt van de door hem voorgestane door belanghebbende verschuldigde toeristenbelasting (en belastbare grondslag). In het rapport wordt geconcludeerd tot een netto grondslag voor de verschuldigde toeristenbelasting (hierna ook: belastbaar bedrag) van € 2.857.046,34 leidend tot een bedrag van € 142.852 aan belasting (bedrag van de aanslag, zie onder 1.1.).
Ter zitting van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de pleitnota evenals in zijn uitspraak op bezwaar het standpunt ingenomen dat onder de vergoeding ter zake van verblijf met overnachting dient te worden verstaan:
“1) De vergoeding die moet worden betaald voor het gebruik van (seizoens)plaatsen met een tent, vouwwagens, kampeerauto’s, toercaravans en soortgelijke onderkomens (gebruik grond);
2) De vergoeding die moet worden betaald voor gebruik van kampeeronderkomens, zoals tent, kampeerauto’s, toercaravans, caravans en soortgelijke onderkomens (gebruik grond + accommodatie);
3) De vergoeding die moet worden betaald naar gelang het aantal personen dat op de camping verblijft (personengeld);
4) De vergoeding die moet worden betaald om te kunnen douchen (douchemunten);
5) De vergoeding die moet worden betaald voor het verbruik van elektra;
6) De vergoeding die moet worden betaald voor het verbruik van water.”
Voorts is in de bij de rechtbank overgelegde pleitnota een overzicht opgenomen waarin het belastbaar bedrag en de verschuldigde toeristenbelasting op dezelfde bedragen (belastbaar bedrag van € 2.857.046,34 een bedrag van € 142.852 aan belasting) zijn berekend. Vermeld is dat de heffingsmaatstaf is gebaseerd op de volgende omzetten: Omzet lang verblijf, douchemunten 6%, camperservice 21%, reserveringsopbrengsten 19%, annuleringen (debetpost) 6%, kampeergeld %, CZT00 kampeergeld 6%, kampeergeld splitsing 31-12, groepsverblijf 6%, wagonettes 6%, verblijfsmiddelen 6% en all-in 6%.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag toeristenbelasting niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vragen wat de juiste heffingsgrondslag voor de heffing van toeristenbelasting is en of de vereiste aangifte is gedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.