Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2892, 19/00883
Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2892, 19/00883
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2020
- Datum publicatie
- 4 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:2892
- Zaaknummer
- 19/00883
Inhoudsindicatie
Leges; bevoegdheidsgebrek herstelt doordat de (bevoegde) heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de onbevoegd genomen legesaanslagen aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen (vgl. HR 24 december 2010, ECLI:HR:2010:LJN BO0396, BNB 2011/95). Het verstrekken van de vergunning is geen constitutief vereiste voor het belastbaar feit. Dat afwijzend op de aanvraag ligplaatsvergunning is beslist maakt het belastbaar feit niet ongedaan, en dat geldt ook voor het intrekken van de aanvraag omgevingsvergunning
Uitspraak
kenmerk 19/00883
15 oktober 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen (De Mul Zegger advocaten en notarissen),
tegen de uitspraak van 9 juli 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/6695 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 13 april 2018 is een bedrag van € 513 aan leges geheven voor de aanvraag door belanghebbende van een ligplaatsvergunning (hierna: de aanvraag ligplaatsvergunning). Bij besluit van 30 april 2018 is een bedrag van € 250 aan leges geheven voor de aanvraag door belanghebbende van een omgevingsvergunning (hierna: de aanvraag omgevingsvergunning).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 5 november 2018, de bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 juli 2019, aangevuld bij brieven van 30 juli 2019, 12 augustus 2019, 1 september 2020 en bij e-mail van 7 september 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, aangevuld bij e-mail van 4 september 2020.
Na te zijn uitgenodigd voor de zitting hebben belanghebbende en de heffingsambtenaar het Hof laten weten dat zij niet ter zitting zullen verschijnen. Beide partijen zijn daarna door het Hof geïnformeerd dat er in het Paleis van Justitie maatregelen zijn getroffen in verband met Corona en dat het Hof de aanwezigheid van partijen tijdens de zitting op prijs stelt. Hierop heeft de gemachtigde van belanghebbende bericht niet op de zitting te zullen verschijnen en dat ook belanghebbende niet zal verschijnen. Daarover in kennis gesteld heeft ook de heffingsambtenaar aangegeven niet te zullen verschijnen. Beide partijen hebben aangegeven telefonisch beschikbaar te zijn voor het beantwoorden van vragen.
Het Hof heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft onder “Overwegingen” in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning voor woonboot Niks. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Ook heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Deze aanvraag heeft eiser ingetrokken.
2. Zowel voor de aanvraag om een ligplaatsvergunning als voor de aanvraag om een omgevingsvergunning zijn leges geheven.”
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
De aanvraag ligplaatsvergunning heeft belanghebbende ingediend met behulp van een daartoe strekkend formulier met het opschrift ‘Aanvraagformulier ligplaatsvergunning woonboot’, gedagtekend 25 november 2017.
De aanvraag omgevingsvergunning heeft belanghebbende ingediend met behulp van een daartoe strekkend formulier met het opschrift ‘Formulierversie 2018.01’, ingediend op 2 maart 2018. Bij de op dat formulier gestelde vraag over projectkosten is ingevuld: 15000.
Naar aanleiding van de aanvraag omgevingsvergunning heeft de gemeente bij brief van 4 april 2018 onder meer aangegeven dat “De beslistermijn wordt opgeschort omdat de aanvraag niet volledig is en er aanvullende gegevens nodig zijn”.
Onder het kopje ‘Leges’ is in die brief onder meer vermeld: “Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet u leges betalen. U ontvangt hiervoor een legesaanslag van de heffingsambtenaar”.
Het besluit waarin afwijzend is beslist op de aanvraag ligplaatsvergunning, is van dezelfde datum als de daarop betrekking hebbende aanslag leges, te weten 13 april 2018.
De aanslag leges in verband met het in behandeling nemen van de aanvraag ligplaatsvergunning is ondertekend door de ‘medewerker Vergunningen van stadsdeel Centrum’ namens ‘Het college van burgemeester en wethouders van [Z]’.
In reactie op het intrekken door belanghebbende van de aanvraag omgevingsvergunning schrijft de gemeente aan belanghebbende bij brief van 30 april 2018 onder meer :
“Bij dezen onze bevestiging van de intrekking van uw aanvraag voor een omgevingsvergunning. Uw aanvraag zal niet verder in behandeling worden genomen.”
De aanslag leges in verband met het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning heeft dezelfde dagtekening als de brief onder 2.8. De aanslag is ondertekend door de ‘medewerker Vergunningen van stadsdeel Centrum’ namens ‘Het college van burgemeester en wethouders van [Z]’.
De uitspraak op de bezwaarschriften tegen de aanslagen leges, is gedagtekend 5 november 2018 en is ondertekend door B. Kemper in zijn hoedanigheid als ‘Afdelingsmanager Vergunningen, Toezicht en Handhaving, tevens inspecteur der belastingen’. In die uitspraak is onder meer het volgende vermeld:
“Besluit
Uw bezwaarschriften tegen de legesaanslagen verklaar ik, gelet op bovenstaande overwegingen, dan ook ongegrond en ik laat de bestreden besluiten in stand.”
Het verweerschrift bij de rechtbank is ingediend door [naam persoon] namens ‘het college van burgemeester en wethouders van [Z]’.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg, is in hoger beroep in geschil of de aanslag leges voor de aanvraag ligplaatsvergunning en de aanslag leges voor de aanvraag omgevingsvergunning, terecht zijn opgelegd.