Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3218, 1901727 01728 01742 tm 01752

Gerechtshof Amsterdam, 02-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3218, 1901727 01728 01742 tm 01752

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 december 2020
Datum publicatie
3 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3218
Zaaknummer
1901727 01728 01742 tm 01752

Inhoudsindicatie

Compromis. Bij het bereiken van het compromis hebben partijen tot uitgangspunt genomen dat erflater in de jaren 2001 tot en met 2006 een fiscaal partner had waaraan op grond van artikel 2.17 lid 3 Wet IB 2001 de helft van de bestanddelen van de rendementsgrondslag moet worden toegerekend. De te betalen bedragen aan IB/PVV over die jaren worden gehalveerd.

Uitspraak

Kenmerken 19/01727, 19/01728, 19/01742 tot en met 19/01752

26 november 2020

vierde meervoudige belastingkamer

van de mondelinge uitspraak, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 8 november 2019, nr. 18/01347, ECLI:NL:HR:2019:1715,

in het geding tussen

(gemachtigde: [Y] , kantoor houdende te Nijmegen)

en

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020.

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Gelderland voor zover daarin:

- de beroepen inzake het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1997 en vermogensbelasting 1998 niet-ontvankelijk zijn verklaard; en

- de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake

de navorderingsaanslagen

inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1997, vermogensbelasting 1998,

inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1999, vermogensbelasting 2000,

inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2000 en inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2007, alsmede

de aanslag

inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2008, ongegrond zijn verklaard;

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank Gelderland voor het overige;

-

verklaart de beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen

inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2001, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2002, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2003, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2004, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005, en inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006 gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2001, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2002, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2003, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2004, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005 en inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006;

-

verklaart het bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006 alsnog ontvankelijk;

-

vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2001 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 3647, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;

-

vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2002 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 3865, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;

-

vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2003 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 4097, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;

-

vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2004 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 4343, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;

-

vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 4604, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;

-

vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2006 tot een aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te betalen bedrag van € 5379, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden en gelast de inspecteur het voor het instellen van de beroepen en hoger beroepen betaalde griffierecht aan belanghebbenden te vergoeden, dit voor een totaalbedrag aan proceskosten en griffierecht van € 13.000.

Gronden

Gehoord het ter zitting gegeven voorlopig oordeel van het Hof hebben partijen ter beëindiging van het geschil het volgende compromis bereikt:

- de te betalen bedragen aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2006 worden gehalveerd, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente

- de inspecteur zal aan belanghebbenden vergoeden het voor het instellen van de beroepen betaalde griffierecht en een bedrag aan (proces)kosten. Het totaal van het te vergoeden bedrag wordt daarbij met instemming van partijen gesteld op € 13.000.

Bij het bereiken van het compromis hebben partijen tot uitgangspunt genomen dat erflater in de jaren 2001 tot en met 2006 een fiscaal partner had waaraan op grond van artikel 2.17 lid 3 Wet IB 2001 de helft van de bestanddelen van de rendementsgrondslag moet worden toegerekend. De door de inspecteur te vergoeden (proces)kosten zijn begroot met toepassing van het forfaitaire tarief van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht en met inachtneming van een factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak en een gelijke factor wegens samenhang.

De inspecteur heeft voorts toegezegd na te zullen gaan of de heffingsrente met betrekking tot de belastingaanslagen 1997 tot en met 2005 over de juiste tijdvakken is berekend, de gemachtigde van belanghebbenden daaromtrent te informeren, en – zo nodig – de heffingsrente ambtshalve te verminderen.

Het Hof heeft overeenkomstig het compromis beslist.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 26 november 2020 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, H.E. Kostense en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.